Home

Hoge Raad, 08-11-2002, AF0086, 37796

Hoge Raad, 08-11-2002, AF0086, 37796

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 november 2002
Datum publicatie
8 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AF0086
Zaaknummer
37796

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.796

8 november 2002

S

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 oktober 2001, nr. BK-00/01431, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 221.565, waarvan een bedrag van f 148.981 belast naar het tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 82.058. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende exploiteerde tot 19 december 1998 een horecagelegenheid onder de naam "A" (hierna: het strandpaviljoen).

Per die datum heeft belanghebbende het recht op de handelsnaam, de inventaris en de goodwill overgedragen aan een derde, die de exploitatie van het strandpaviljoen heeft voortgezet.

Belanghebbende is tezamen met een medevennoot op 1 april 1999 aangevangen met de exploitatie van een horecagelegenheid onder de naam "v.o.f. B". Deze gelegenheid is ongeveer acht kilometer verwijderd van het strandpaviljoen.

Belanghebbende heeft de met de overdracht van de handelsnaam, inventaris en goodwill gerealiseerde boekwinst toegevoegd aan een vervangingsreserve als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende in het onderhavige jaar zijn onderneming heeft gestaakt. Op grond daarvan heeft hij het bedrag van de vervangingsreserve aan de belastbare winst toegevoegd.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in de horecagelegenheid B de exploitatie van het strandpaviljoen op soortgelijke wijze kon worden voortgezet. Voorts heeft het Hof aannemelijk geacht dat het in het strandpaviljoen werkzame personeel is overgegaan naar de horecagelegenheid B.

Uitgaande van deze oordelen heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende zijn onderneming in 1998 niet heeft gestaakt, en dat belanghebbende mitsdien een vervangingsreserve kon vormen voor de boekwinst die is behaald bij de beëindiging van de exploitatie van het strandpaviljoen.

3.3. Laatstgenoemd oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2002.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.