Home

Hoge Raad, 22-11-2002, AF0957, 37766

Hoge Raad, 22-11-2002, AF0957, 37766

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 2002
Datum publicatie
22 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AF0957
Zaaknummer
37766

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.766

22 november 2002

AF

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 oktober 2001, nr. BK-00/02569, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 68.784, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.326.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende zijn arbeid in continudienst verrichtte, dat daardoor zijn werktijden onregelmatig waren, en dat hij dientengevolge niet steeds op dezelfde dag heen en weer reisde van zijn woonplaats naar zijn arbeidsplaats. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft het geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van op dezelfde dag heen en weer reizen in de zin van artikel 1, lid 2, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Het heeft daaraan ten grondslag gelegd zijn oordeel dat onder zodanig heen en weer reizen niet kan worden verstaan het binnen 24 uur heen en weer reizen tussen de woning en de arbeidsplaats.

Dit oordeel is niet juist. Het zou indruisen tegen de strekking van de in artikel 36, lid 2, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting (tekst 1997; hierna: de Wet) juncto artikel 8, lid 1 van de Uitvoeringsregeling gegeven regels voor aftrek van kosten van woon-werkverkeer - te weten het onderwerpen van een zo groot mogelijk aantal, naar de in die artikelen genoemde uiterlijke kenmerken overeenstemmende, gevallen aan een eenvoudig te hanteren uniforme regeling - indien onder op dezelfde dag heen en weer reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, niet zou worden begrepen het geval waarin het heen en weer reizen op twee opeenvolgende kalenderdagen plaatsvindt binnen een tijdsbestek van 24 uur (vgl. HR 6 oktober 1976, nr. 18052, BNB 1977/110 en HR 22 juli 1983, nr. 21732, BNB 1983/254). Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt derhalve.

3.2. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting blijkt dat belanghebbende heeft verklaard dat in geval van een nachtdienst hij om tien uur 's avonds van huis gaat en de volgende ochtend om zeven uur weer naar huis gaat. Derhalve is sprake van reizen binnen een tijdsbestek van 24 uur.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2002.