Home

Hoge Raad, 22-11-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8092 AF0960, 37361

Hoge Raad, 22-11-2002, ECLI:NL:HR:2002:BI8092 AF0960, 37361

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 2002
Datum publicatie
22 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AF0960
Zaaknummer
37361

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.361

22 november 2002

cl

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juni 2001, nr. BK-99/00352, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1998 wegens het gebruik van de onroerende zaken a-straat 1 te Q en b-straat 1 te R op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Oostburg opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Financiën en Interne Zaken van de gemeente Oostburg (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft het bezit van twee vakantiewoningen. Met betrekking tot elk van beide heeft hij met een verhuurorganisatie een beheerovereenkomst gesloten. De verhuurorganisaties hebben huurovereenkomsten van korte duur tot stand gebracht met recreanten. Elk van de vakantiewoningen is gedurende het belastingjaar achtereenvolgens bij verschillende recreanten in feitelijk gebruik geweest.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende door de gemeente terecht is aangemerkt als degene die de vakantiewoningen voor volgtijdig gebruik ter beschikking heeft gesteld in de zin van artikel 220b, lid 1, letter c, van de Gemeentewet. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.

3.3. De beheerovereenkomsten tussen belanghebbende en de verhuurorganisaties laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat daarbij is overeengekomen dat de verhuurorganisaties zich, voor een percentage van de huursom, zouden inspannen de vakantiewoningen zo goed mogelijk te verhuren aan recreanten, waarbij echter het risico van meer of minder huuropbrengsten grotendeels bij belanghebbende bleef, en belanghebbende ook de aan de woningen verbonden lasten bleef dragen. Onder deze omstandigheden dient - anders dan in het geval dat aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2001, nr. 35865, BNB 2001/113 - belanghebbende te worden aangemerkt als degene die de vakantiewoningen ter beschikking heeft gesteld - al of niet middellijk - voor volgtijdig gebruik aan de recreanten. De middelen treffen in zoverre doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

bevestigt de uitspraak van het Hoofd.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, J.W. van den Berge, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2002.