Home

Hoge Raad, 28-02-2003, AE6404, 37524

Hoge Raad, 28-02-2003, AE6404, 37524

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 februari 2003
Datum publicatie
7 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AE6404
Formele relaties
Zaaknummer
37524

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.524

28 februari 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 juli 2001, nr. BK-00/02265, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het boekjaar 1995/1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 67.780, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak waarvan beroep vernietigd en de aanslag verminderd tot naar een belastbaar bedrag van f 41.165. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 16 juli 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot bevestiging van de uitspraak van de Inspecteur.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Alle aandelen van belanghebbende zijn in handen van A. Deze is tevens de enige bestuurder van belanghebbende. Op 22 december 1996, in een vergadering van aandeelhouders, zijn de arbeidsvoorwaarden van A over het jaar 1996 vastgesteld. Bij die gelegenheid is hem onder meer een salaris van ƒ 195.000 bruto toegekend, alsook een recht op ouderdoms-, weduwe- en wezenpensioen. Het zo-even bedoelde pensioenrecht is toegekend onder het beding dat A aan belanghebbende een bijdrage van ƒ 55.000 in de kosten van de pensioenregeling betaalt. Omtrent deze bijdrage vermelden de notulen van de aandeelhoudersvergadering:

"De eigen bijdrage terzake van het ouderdoms-, weduwen-/partner- en wezenpensioen zal in eerste instantie volledig op de kosten van de na-indexatie van de pensioenrechten betrekking hebben."

De voor A getroffen pensioenregeling is neergelegd in een pensioenbrief, waarin is bepaald dat de toegekende pensioenrechten na hun ingangsdatum jaarlijks zullen worden verhoogd met drie procent samengestelde interest.

3.1.2. Belanghebbende houdt haar pensioen-verplichtingen jegens A in eigen beheer. In de balans per 31 december 1996 heeft zij na een door haar aanvaarde correctie voor additionele kosten een pensioenvoorziening ten bedrage van ƒ 71.736 opgevoerd. Daarvan heeft ƒ 45.121 betrekking op de nominale pensioenen en ƒ 26.615 op de kosten van de na-indexering. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag vennootschapsbelasting de voorziening voor pensioenverplichtingen slechts aanvaard voorzover deze de nominale pensioenuitkeringen betreft.

3.2. Het Hof heeft overwogen dat geen kosten en lasten die verband houden met wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen na afloop van het jaar, ten laste van de winst van belanghebbende over het boekjaar 1995/1996 zijn gekomen en dat daarom artikel 9a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) geen toepassing vindt. Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat de dotaties slechts voor f 16.736 ten laste van belanghebbende en voor f 55.000 ten laste van A zijn gekomen en dat niet gesteld of gebleken is dat het overeengekomen salaris van A van f 195.000 en (de financiering van) diens pensioenrechten zo nauw met elkaar samenhangen dat moet worden geconcludeerd dat de kosten en lasten die zijn verbonden aan de na-indexatie van het pensioen - zij het onder een andere naam - in feite toch als zodanig ten laste van de winst van belanghebbende zijn gekomen.

3.3. Onderdeel 1 van het middel betoogt - kort samengevat - dat belanghebbende aan haar directeur een ondeelbare pensioenverplichting heeft toegekend, dat de gehele verplichting tot uitkering van een pensioen, ongeacht wat er aan eigen bijdragen nu of in de toekomst zal worden ontvangen, op belanghebbende rust en dat derhalve de gehele dotatie aan de ter zake daarvan opgebouwde pensioenvoorziening moet worden aangemerkt als kosten en lasten in de zin van artikel 9a van de Wet.

3.4. Het middel slaagt. Indien, zoals in het onderhavige geval, een vennootschap het aan haar directeur/enige aandeelhouder (hierna: dga) toegekende pensioen in eigen beheer opbouwt en de pensioenlasten (gedeeltelijk) door inhouding op het salaris doorbelast aan de dga, moet voor de toepassing van artikel 9a van de Wet de gehele dotatie aan de pensioenvoorziening gelden als kosten en lasten van de vennootschap en zal de verhaalde pensioenlast als een bate moeten worden aangemerkt in het jaar waarin deze op het salaris wordt ingehouden. Weliswaar worden door het verhaal van de pensioenlasten de arbeidskosten verminderd, maar dat neemt niet weg dat in de bruto-arbeidskosten nog steeds de gehele dotatie aan de pensioenvoorziening begrepen is. Het aan de dga toegekende salaris, de aan hem toegekende pensioenrechten en het bedrag van het verhaal van de pensioenlasten hangen zozeer met elkaar samen dat er voor de toepassing van artikel 9a van de Wet geen onderscheid gemaakt moet worden naar de mate waarin de pensioenlasten op de dga verhaald worden. Onafhankelijk van de omvang van de verhaalde pensioenlast geldt de gehele dotatie aan de pensioenvoorziening als kosten en lasten in de zin van artikel 9a van de Wet. Dat is niet anders indien, naar het Hof heeft overwogen, niet gesteld of gebleken is dat het overeengekomen salaris van de directeur en de (financiering) van diens pensioenrechten zo nauw met elkaar samenhangen dat moet worden geconcludeerd dat de kosten en lasten die verbonden zijn aan de na-indexatie van het pensioen - zij het onder een andere naam - in feite toch als zodanig ten laste van de winst van belanghebbende zijn gekomen.

De overige middelen behoeven geen behandeling meer. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De aanslag is niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2003.