Home

Hoge Raad, 07-03-2003, AE8752, 37921

Hoge Raad, 07-03-2003, AE8752, 37921

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 maart 2003
Datum publicatie
7 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AE8752
Formele relaties
Zaaknummer
37921

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.921

7 maart 2003

WM

gewezen op het verzoek van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden een beslissing te nemen inzake na te melden jurisdictiegeschil tussen het Gerechtshof te Leeuwarden en de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden in verband met het beroep van X3 te Z betreffende na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 respectievelijk 1999 wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Q met dagtekening 31 maart 1998 respectievelijk 26 februari 1999 aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Ameland opgelegd, zonder dat bij de bepaling van het belastingbedrag een vermindering van ƒ 100 is toegepast (de zogenoemde zalmsnip) zoals is voorgeschreven in artikel 229d, lid 1, van de Gemeentewet (tekst 1998 en 1999). Op 23 februari 1999 heeft belanghebbende verzocht om toekenning van de zalmsnip voor de jaren 1998 en 1999. Bij beschikking van 24 augustus 1999 heeft het hoofd afdeling Middelen van de gemeente Ameland (hierna: het Hoofd) dit verzoek afgewezen. Het tegen deze beschikking door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van het Hoofd ongegrond verklaard.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft zich bij mondelinge uitspraak van 15 februari 2000, nr. 99/30065, onbevoegd verklaard en het beroepschrift doorgezonden aan de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden.

2. Geding voor de Arrondissementsrechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 17 april 2000, nrs. 00/207, 00/208 en 00/209, onbevoegd verklaard.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 30 januari 2002, nr. 200002143/1, de aangevallen uitspraak bevestigd.

3. Geding voor de Hoge Raad

Met dagtekening 5 februari 2002 heeft de Rechtbank de Hoge Raad verzocht het jurisdictiegeschil tussen het Gerechtshof en de Rechtbank in behandeling te nemen.

De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende en het Hoofd in de gelegenheid gesteld in een schriftelijke reactie hun zienswijze inzake het jurisdictiegeschil naar voren te brengen.

Belanghebbende heeft een schriftelijke reactie ingediend.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 6 augustus 2002 geconcludeerd tot vernietiging van de mondelinge uitspraak van het Hof en tot aanwijzing van het Hof als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het geschil over de lastenvermindering van ƒ 100.

4. Beoordeling van het jurisdictiegeschil

4.1.1. Belanghebbende woont in Z. In 1998 en 1999 was hij eigenaar en gebruiker van de recreatiebungalow a-straat 1 te Q. Voor de jaren 1998 respectievelijk 1999 zijn aan belanghebbende wegens het gebruik van die recreatiebungalow met dagtekening 31 maart 1998 respectievelijk 26 februari 1999 aanslagen in de onroerendezaakbelastingen 1998 respectievelijk 1999 van de gemeente Ameland opgelegd. Bij de bepaling van het belastingbedrag is niet de vermindering van ƒ 100 (de zalmsnip) toegepast, voorgeschreven in artikel 229d, lid 1, van de Gemeentewet.

4.1.2. In de Verordeningen onroerende-zaakbelastingen 1998 respectievelijk 1999 van de gemeente Ameland (hierna: de Verordeningen) zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

"Artikel 1 Belastingplicht

1. Onder de naam "onroerendezaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

(...)

Artikel 5 Belastingtarieven

(...)

5. Ingevolge artikel 229d van de Gemeentewet ontvangt de belastingplichtige, bedoeld in artikel 1, lid 1, letter a, een aanslag - als bedoeld in artikel 6 - die verminderd wordt met een bedrag van f 100,--.

6. Indien gedeeltelijke of volledige kwijtschelding is verleend of indien een lager bedrag verschuldigd is dan het in lid 5 genoemde bedrag van f 100,--, stelt het college van burgemeester en wethouders het verschil vast tussen het bedrag van de kwijtschelding of lagere aanslag en de vermindering van f 100,--, en gaat over tot uitbetaling van dat verschil aan de belastingplichtige genoemd in lid 5.

7. Artikel 5, lid 5 en 6, is alleen van toepassing op die belastingplichtige die volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente op 1 januari van het belastingjaar ten behoeve van permanente bewoning gebruik maakt (...) van een onroerende zaak, (...), met dien verstande dat die onroerende zaak volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente op 1 januari van het belastingjaar permanent wordt bewoond."

4.1.3. Op 23 februari 1999 heeft belanghebbende verzocht om toekenning van de zalmsnip voor de jaren 1998 en 1999. Bij voor bezwaar vatbare beschikking van 24 augustus 1999 heeft het Hoofd dat verzoek afgewezen. Met dagtekening 1 september 1999 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen die beschikking. Het Hoofd heeft dit bezwaar bij uitspraak van 27 september 1999 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is belanghebbende op 11 oktober 1999 in beroep gekomen bij het Hof.

4.2. Blijkens artikel 5, lid 5, van de Verordeningen wordt de aanslag, ontvangen door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 1, lid 1, letter a, van de Verordeningen, ingevolge het bepaalde in artikel 229d van de Gemeentewet verminderd met een bedrag van ƒ 100. Gelet op het onder 4.1.1 overwogene is belanghebbende aangemerkt als een belastingplichtige als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter a, van de Verordeningen en is bij de bepaling van het belastingbedrag voor de jaren 1998 en 1999 niet de vermindering van ƒ 100 toegepast.

Belanghebbendes verzoek van 23 februari 1999 om toekenning van de zalmsnip voor de jaren 1998 en 1999 heeft het Hoofd kennelijk aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet. Zulks strookt niet met de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de Memorie van toelichting op het voorstel van de wet waarbij het - inhoudelijk met artikel 242 van de Gemeentewet overeenstemmende - artikel 289 in de gemeentewet (oud) is opgenomen (Wet van 24 december 1970, Stb. 608):

'De woorden "vermindering" en "teruggaaf" in de onderhavige bepaling slaan evenmin als diezelfde woorden in de artikelen 16 en 20 van de Algemene wet [inzake rijksbelastingen] op vermindering van een aanslag of op teruggaaf van ten onrechte betaalde belasting. Het gaat hier om gevallen waarin op grond van bepaalde in de belastingverordening genoemde feiten en omstandigheden, welke nadat de belastingschuld is ontstaan zijn opgekomen, recht op vermindering of teruggaaf bestaat.'

(Kamerstukken II 1967/1968, nr. 9538, blz. 26 lk).

Belanghebbendes verzoek van 23 februari 1999 om toekenning van de zalmsnip voor de jaren 1998 en 1999 had het Hoofd derhalve moeten opvatten als een op de voet van artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (in de tot 1 september 1999 geldende tekst) ingediend bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslagen. Het Hoofd had, na splitsing van dit bezwaarschrift, afzonderlijke uitspraken moeten doen op de bezwaren van belanghebbende tegen de onderhavige aanslagen voor 1998 respectievelijk 1999, waarna belanghebbende beroep had kunnen instellen bij het Hof.

De omstandigheid dat het Hoofd het verzoek van belanghebbende kennelijk en ten onrechte heeft aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 242, lid 1, van de Gemeentewet en dit verzoek heeft afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in lid 3 van laatstgenoemd artikel, leidt niet ertoe dat het Hof onbevoegd is kennis te nemen van de uitspraak van het Hoofd op het bezwaar van belanghebbende tegen vorengenoemde beschikking. De uitspraak van het Hoofd moet immers worden aangemerkt als een uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de onderhavige aanslagen, als bedoeld in artikel 26, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot 1 september 1999).

4.3. Gelet op het vorenoverwogene heeft het Hof zich ten onrechte onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen. De mondelinge uitspraak van het Hof dient derhalve te worden vernietigd, en het Hof zal de zaak alsnog in behandeling moeten nemen.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de uitspraak van het Hof,

wijst het Gerechtshof te Leeuwarden aan als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil,

en verstaat dat de zaak alsnog door het Hof in behandeling wordt genomen.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2003.