Home

Hoge Raad, 21-01-2003, AE8815, 01243/01

Hoge Raad, 21-01-2003, AE8815, 01243/01

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 januari 2003
Datum publicatie
24 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AE8815
Formele relaties
Zaaknummer
01243/01
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 04-02-2025 tot 01-10-2025] art. 344

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

21 januari 2003

Strafkamer

nr. 01243/01

AG/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2001, nummer 22/000511-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavë) op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 1999, voorzover aan 's Hof oordeel onderworpen, - de inleidende dagvaarding ter zake van het primair tenlastegelegde nietig verklaard en hem voorts ter zake van "opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderd uren, in plaats van twee maanden gevangenisstraf.

1.2. Het verkorte arrest en de aanvulling daarop als bedoeld in art 365a, tweede lid, Sv, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Moszkowicz, advocaat te Nieuwegein, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel keert zich tegen het gebruik door het Hof van bewijsmiddel 4 op de grond dat de inhoud daarvan geen eigen waarneming van de verbalisant behelst, terwijl volgens het middel die inhoud voorts "naar tijd en plaats te onbepaald is om tot het bewijs van enig feit te kunnen dienen".

3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in de periode van 1 juni 1997 tot en met 3 december 1998 te Alphen aan den Rijn en Bodegraven en/of elders in Nederland alleen, meermalen autoradio's heeft verworven, terwijl hij ten tijde van het verwerven van die autoradio's wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."

3.3. Als bewijsmiddel 4 heeft het Hof gebezigd:

"Een geschrift, zijnde een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal d.d. 15 december 1998, zaakdossier Z/03, blz. 2, van de regiopolitie Hollands Midden, als bijlage gevoegd bij het ambtsedig proces-verbaal nummer LJN PL1609/RV980007, opgemaakt en ondertekend door J. van der Schoor, hoofdagent van politie.

Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-: als relaas van de verbalisant voornoemd:

De handelingen waaronder de heling/gewoonteheling van diverse goederen, waaronder autoradio's, hebben plaatsgevonden in de gemeente Bodegraven, Alphen aan den Rijn en eventueel andere lokaties binnen het grondgebied van Nederland. De heling vindt plaats in de periode juni 1997 tot 3 december 1998."

3.4. Het betreft hier het gebruik tot het bewijs van een geschrift als bedoeld in art. 344, eerste lid onder 5°, Sv. Voorzover het middel berust op de opvatting dat een dergelijk geschrift slechts dan als bewijsmiddel mag worden gebruikt indien de daarin vervatte mededeling feiten en omstandigheden betreft die door de opsteller zelf zijn waargenomen of ondervonden, stelt het een eis die geen steun vindt in het recht. Voormelde bepaling stelt alleen de eis dat het geschrift verband heeft met de inhoud van andere bewijsmiddelen (vgl. HR 22 juni 1982, NJ 1983,90 en HR 17 oktober 1989, DD 90.074). Voorzover het middel in zijn tweede onderdeel beoogt te klagen dat een dergelijk verband hier ontbreekt, faalt het eveneens. Zodanig verband heeft het Hof aanwezig kunnen achten, meer in het bijzonder nu in de tot het bewijs gebezigde, op 9 december 1998 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van [getuige 1] gewag wordt gemaakt van de verwerving door de verdachte van gestolen autoradio's te Alphen aan den Rijn gedurende ongeveer anderhalf jaar voorafgaande aan genoemde datum.

3.5. Het middel faalt dus.

4. Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

6. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren F.H. Koster en A.M.J. van Buchem-Spapens, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 21 januari 2003.