Home

Hoge Raad, 10-01-2003, AE9386, C01/146HR

Hoge Raad, 10-01-2003, AE9386, C01/146HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 2003
Datum publicatie
10 januari 2003
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AE9386
Formele relaties
Zaaknummer
C01/146HR
Relevante informatie
Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst [Tekst geldig vanaf 01-01-2007] art. 14

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

10 januari 2003

Eerste Kamer

Nr. C01/146HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

STICHTING RODE KRUIS ZIEKENHUIS, gevestigd te Beverwijk,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,

t e g e n

[Verweerder], ook genaamd [...], wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploit van 29 maart 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: het Ziekenhuis - op verkorte termijn gedagvaard voor de Kantonrechter te Haarlem. Na vermeerdering van eis heeft [verweerder], kort samengevat, gevorderd:

i. voor recht te verklaren dat het Ziekenhuis is gebonden aan de rechten en plichten die volgen uit zijn arbeidsovereenkomst met Hoogovens Groep B.V. (hierna: Hoogovens);

ii. het Ziekenhuis te veroordelen tot aanvulling van het loon dat het hem heeft betaald of zal betalen: a. vanaf 1 oktober 1995 tot en met 31 maart 1996 tot ƒ 6.311,11 per maand;

b. vanaf 1 april 1996 tot het einde van de arbeidsovereenkomst tot primair ƒ 6.390,-- en subsidiair ƒ 6.311,11 per maand;

iii. het Ziekenhuis te bevelen [verweerder] tewerk te stellen voor maximaal 33,6 uur per week;

iv. het Ziekenhuis te veroordelen tot betaling van ƒ 46,82 (bruto) per extra uur vanaf 1 oktober 1995;

een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.

Het Ziekenhuis heeft de vordering bestreden.

Na een ingevolge een tussenvonnis van 25 september 1996 op 23 oktober 1996 gehouden comparitie van partijen heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 12 maart 1997 het Ziekenhuis veroordeeld tot:

I. aanvulling van het loon van [verweerder] tot:

a. ƒ 6.311,11 bruto per maand vanaf 1 oktober 1995 tot en met 31 maart 1996;

b. ƒ 6.390,-- bruto per maand vanaf 1 april 1996 tot 15 augustus 1996;

II. betaling aan [verweerder] van ƒ 46,82 bruto voor ieder uur dat deze in de periode 1 oktober 1995 tot 15 augustus 1996 meer dan 33,6 uur per week heeft gewerkt;

een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 1996 voor zover het Ziekenhuis deze bedragen op die datum verschuldigd was en voor het overige vanaf de datum dat het Ziekenhuis met de betaling ervan in verzuim is gekomen, tot de dag der algehele voldoening. Het Kantonrechter heeft voorts de wettelijke verhoging gematigd tot nihil en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Tegen beide vonnissen van de Kantonrechter heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Haarlem (ingeschreven onder rolnummer 97/1188). Daarbij heeft hij gevorderd de vonnissen van de Kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:

1) voor recht te verklaren dat het Ziekenhuis tot 3 mei 1997 en, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert tot de datum waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard, gebonden is aan de rechten en plichten die volgen uit de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met Hoogovens - primair - omdat de rechten en plichten uit die arbeidsovereenkomst van rechtswege op het Ziekenhuis zijn overgegaan, althans - subsidiair - omdat die rechten en plichten deel zijn gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst tussen het Ziekenhuis en [verweerder];

2) het Ziekenhuis alsnog te veroordelen om vanaf 15 augustus 1996 tot 3 mei 1997 en. zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert, tot het moment waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard, het loon van [verweerder] aan te vullen tot ƒ 6.390,-- bruto per maand, met de wettelijke verhoging daarover ex artikel 7:625 BW.;

3) het Ziekenhuis te bevelen om [verweerder], zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert tot de datum waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard, ten hoogste 33,6 uren per week te werk te stellen, althans om hem voor ieder méér te werken uur ƒ 46,82 (bruto) te betalen;

4) het Ziekenhuis alsnog te veroordelen om vanaf 15 augustus 1996 tot 3 mei 1997 en, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert tot de datum waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard, aan [verweerder] ƒ 46,82 (bruto) per uur te betalen voor ieder uur dat hij in die periode(s) meer dan 33,6 uur per week heeft gewerkt a1thans zal werken, met de wettelijke verhoging daarover ex artikel 7:625 BW.;

5) het Ziekenhuis te veroordelen om aan [verweerder] te betalen de wettelijke rente over de sub 2 en 4 gevorderde bedragen vanaf de datum waarop het Ziekenhuis met de betaling van die bedragen in verzuim is gekomen, tot de dag van de algehele voldoening.

Het Ziekenhuis heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de Kantonrechter van 12 maart 1997 (ingeschreven onder rolnummer 97/1210).

Bij tussenvonnis van 14 juli 1998 heeft de Rechtbank de voeging van beide appelzaken bevolen. Het hoger beroep van het Ziekenhuis is in cassatie niet relevant.

Na tussenvonnis van 14 maart 2000 heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 27 februari 2001, rechtdoende in hoger beroep in beide zaken het tussen partijen gewezen vonnis van de Kantonrechter van 12 maart 1997 vernietigd, en opnieuw beslissende:

1. voor recht verklaard dat het Ziekenhuis tot 3 mei 1997 en, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert tot de datum waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuis algemeen verbindend is verklaard, gebonden is aan de rechten en plichten die volgen uit de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met Hoogovens, omdat de rechten en plichten uit die arbeidsovereenkomst van rechtswege op het Ziekenhuis zijn overgegaan;

2. het Ziekenhuis bevolen om [verweerder], zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert tot de datum waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard, ten hoogste 33,6 uren per week te werk te stellen;

3. het Ziekenhuis veroordeeld tot aanvulling van het loon van [verweerder] tot:

- ƒ 6.311,11 bruto per maand vanaf 1 oktober 1995 tot en met 31 maart 1996;

- ƒ 6.390,-- bruto per maand vanaf 1 april 1996 tot 15 augustus 1996;

- ƒ 6.390,-- bruto per maand vanaf 15 augustus 1996 tot 3 mei 1997 en, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Zieken huiswezen expireert tot het moment waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard;

4. het Ziekenhuis veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van ƒ 43,89 bruto voor ieder uur dat hij in de periode van 1 oktober 1995 tot 15 augustus 1996 meer dan 33,6 uur per week heeft gewerkt, alsmede voor ieder uur dat hij, zolang de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt, telkens vanaf de datum waarop de geldende CAO voor het Ziekenhuiswezen expireert tot de datum waarop de volgende CAO voor het Ziekenhuiswezen algemeen verbindend is verklaard, meer dan 33,6 uur per week heeft gewerkt, dan wel zal werken;

5. het Ziekenhuis veroordeeld tot voldoening van de wettelijke rente over de uit hoofde van de vorenstaande betalingsveroordeling aan [verweerder] verschuldigde bedragen vanaf 1 maart 1996 voor zoveel het Ziekenhuis deze bedragen op die datum was verschuldigd en voor het overige vanaf de datum dat het Ziekenhuis met de betaling ervan in verzuim is gekomen, tot de dag der algehele voldoening;

6. de wettelijke verhoging gematigd tot nihil;

7. het meer of anders gevorderde afgewezen.

Beide vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen beide vonnissen van de Rechtbank heeft het Ziekenhuis beroep in cassatie ingesteld. De cassatie-dagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerder] is verstek verleend.

De zaak is voor het Ziekenhuis toegelicht door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [Verweerder] is op 1 maart 1979 in dienst getreden van Hoogovens Groep B.V. (hierna: Hoogovens) als verpleegkundige in de verbandkamer.

(ii) Op de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Hoogovens was de CAO-1 voor het personeel van de Sociale Eenheid IJmuiden (hierna de Hoogovens CAO) van toepassing, zoals laatstelijk overeengekomen voor de periode van 1 april 1995 tot 31 maart 1997.

(iii) Hoogovens heeft haar verbandkamer per 1 oktober 1995 overgedragen aan het Ziekenhuis. Deze overdracht hield een overgang van een onderneming in, zoals bedoeld in art. 7A:1639aa e.v. (oud) (thans: art. 7:662 e.v.) BW.

(iv) Het Ziekenhuis is (aangesloten bij een) partij bij de CAO voor het Ziekenhuiswezen. Deze CAO schrijft voor dat op alle arbeidsovereenkomsten deze CAO van toepassing wordt verklaard. [Verweerder] is niet aangesloten bij een partij bij de CAO voor het Ziekenhuiswezen en heeft niet ingestemd met toepassing van deze CAO op zijn arbeidsovereenkomst met het Ziekenhuis.

(v) Het Ziekenhuis heeft vanaf 1 oktober 1995 op de arbeidsovereenkomst met [verweerder] de CAO voor het Ziekenhuiswezen toegepast.

(vi) In de loop van 1996 is overleg gevoerd over een nieuwe CAO voor het Ziekenhuiswezen, welk overleg heeft geresulteerd in definitieve overeenstemming per 15 augustus 1996. Deze CAO is met terugwerkende kracht tot 1 april 1996 in werking getreden. Zij is op 3 mei 1997 algemeen verbindend verklaard.

3.2.1 Aangezien de Hoogovens CAO voor hem aanzienlijk voordeliger is dan de CAO voor het Ziekenhuiswezen heeft [verweerder] de hiervóór onder 1 weergegeven vorderingen ingesteld teneinde, kort gezegd, nakoming van de Hoogovens CAO door het Ziekenhuis te verkrijgen. De Kantonrechter heeft deze vordering slechts zeer ten dele toegewezen.

In hoger beroep heeft [verweerder] zijn stellingen en zijn vordering aangepast aan de algemeen verbindendverklaring van de CAO voor het Ziekenhuiswezen, die inmiddels had plaatsgevonden.

3.2.2 De Rechtbank heeft de vordering, zoals in hoger beroep gewijzigd, grotendeels toegewezen. Zij heeft daartoe in rov. 5.4 - 5.13 van haar tussenvonnis van 14 maart 2000, kort samengevat en voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.

(1) Algemeen aanvaard is dat bepalingen van een CAO die betrekking hebben op de inhoud van de individuele arbeidsovereenkomst in die individuele arbeidsovereenkomst door- en nawerken, totdat daarin krachtens nadere overeenkomsten, hetzij collectief, hetzij individueel, wijziging is gebracht, of ten gevolge van een algemeen verbindendverklaring van bepalingen uit een andere CAO de inhoud van de individuele arbeidsovereenkomst (deels) ter zijde is geschoven.

(2) Nu [verweerder] niet is aangesloten bij een partij bij de CAO voor het Ziekenhuiswezen en niet heeft ingestemd met toepassing van deze CAO op zijn arbeidsovereenkomst met het Ziekenhuis, is deze CAO niet van toepassing geworden op de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en het Ziekenhuis. Dat betekent dat ook na 15 augustus 1996 de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en het Ziekenhuis ongewijzigd is voortgezet, ook na het verstrijken van de geldingsduur van de Hoogovens CAO per 31 maart 1997.

(3) Art. 14a van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: Wet CAO) kan aan dit een en ander niet afdoen, evenmin als art. 3 lid 2 van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 februari 1977, nr. 77/187/EEG, inzake het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (hierna: de Richtlijn).

(4) Gedurende de periode van algemeen verbindendverklaring zijn de desbetreffende bepalingen van de CAO voor het Ziekenhuiswezen van toepassing op de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met het Ziekenhuis. De van zijn individuele arbeidsovereenkomst deel uitmakende bepalingen uit de Hoogovens CAO worden voor de duur van de algemeen verbindendverklaring opzijgezet voorzover zij met de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO voor het Ziekenhuiswezen onverenigbaar zijn. Na het verstrijken van de duur van de algemeen verbindendverklaring herleeft echter de voordien bestaande inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en het Ziekenhuis.

3.3 Onderdeel 1 kan niet tot cassatie leiden bij gebrek aan feitelijke grondslag. Anders dan het onderdeel tot uitgangspunt neemt, heeft de Rechtbank niet geoordeeld dat het Ziekenhuis niet door de CAO voor het Ziekenhuiswezen gebonden is.

3.4.1 De onderdelen 2-4 komen op tegen de uitleg die de Rechtbank heeft gegeven aan art. 14a Wet CAO, en klagen dat de Rechtbank met haar hiervóór in 3.2.2 onder (2), (3) en (4), laatste volzin, weergegeven oordelen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de onderdelen 2 en 3 volgt bij een juiste toepassing van art. 14a uit de hiervóór in 3.1 weergegeven feiten dat de CAO voor het Ziekenhuiswezen op de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en het Ziekenhuis van toepassing is geworden op 15 augustus 1996 (de datum waarop deze CAO tot stand is gekomen), althans op 1 april 1997 (de datum waarop de geldingsduur van de Hoogovens CAO was verstreken), althans op 3 mei 1997 (de datum van de algemeen verbindendverklaring van de CAO voor het Ziekenhuiswezen) zonder dat na afloop van de algemeen verbindendverklaring de oude arbeidsovereenkomst (op basis van de Hoogovens CAO) herleeft.

3.4.2 Art. 14a Wet CAO strekt, tezamen met art. 2a Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: Wet AVV), ter implementatie van, voorzover thans van belang, het bepaalde in art. 3 lid 2 van de Richtlijn (in Richtlijn 98/50/EG van de Raad vernummerd tot lid 3 en ongewijzigd opgenomen in Richtlijn 2001/23/EG van de Raad).

Lid 1 van art. 14a bepaalt dat door de overgang van een onderneming als bedoeld in art. 7:662 (voorheen: art. 7A:1639aa) BW de rechten en verplichtingen welke op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming ten aanzien van daar werkzame werknemers voortvloeien uit bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden van een collectieve arbeidsovereenkomst waaraan hij gebonden is, van rechtswege overgaan op de verkrijger van de onderneming. Lid 2 bepaalt vervolgens naar de letter genomen dat de bedoelde rechten en verplichtingen eindigen op het tijdstip waarop zich een van de vervolgens omschreven gevallen voordoet. Uit de wetsgeschiedenis en het verband met de Richtlijn moet evenwel worden afgeleid dat hiermee bedoeld wordt dat de in lid 1 neergelegde verplichting om de betreffende arbeidsvoorwaarden, zoals art. 3 lid 2 van de Richtlijn het uitdrukt, te handhaven eindigt, en dat de vraag of daarmee ook de in lid 1 bedoelde rechten en verplichtingen eindigen, moet worden beantwoord aan de hand van de overigens geldende bepalingen van de wet.

Hetgeen de Rechtbank ten aanzien van dit laatste heeft geoordeeld, is in cassatie slechts op één punt bestreden.

3.4.3 Dit betreft het oordeel van de Rechtbank dat na het verstrijken van de duur van een algemeen verbindendverklaring de voordien bestaande inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en het Ziekenhuis herleeft. Onderdeel 5 klaagt dat de Rechtbank met dit oordeel heeft miskend dat (ook) bepalingen van algemeen verbindend verklaarde CAO's nawerking hebben, in elk geval in omstandigheden als hier aan de orde. Het onderdeel beoogt de Hoge Raad in zoverre te doen terugkomen van zijn arrest van 18 januari 1980, nr. 11453, NJ 1980, 348. Er is, aldus het betoog in de toelichting op het onderdeel, geen goede grond om in dit opzicht de gevolgen van toepasselijkheid van CAO-bepalingen op grond van de Wet AVV anders te behandelen dan die van toepasselijkheid van CAO-bepalingen op grond van de Wet CAO.

De door de Hoge Raad aanvaarde regel dat, wanneer zowel de werkgever als de werknemer op grond van art. 9 lid 1 Wet CAO aan de CAO gebonden zijn, de bepalingen daarvan omtrent arbeidsvoorwaarden deel gaan uitmaken van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, vindt zijn grond in het systeem van de Wet CAO, in het bijzonder de artikelen 1, 9, 12, 13 en 14. De gebondenheid aan de CAO wordt door de wet gebaseerd op de hoedanigheid van partij bij de CAO onderscheidenlijk het lidmaatschap van een vereniging die partij bij de CAO is, en het naar de inhoud van de CAO bij die CAO betrokken zijn. Het strookt hiermee om te aanvaarden dat de doorwerking van de CAO-bepalingen die plaatsvindt wanneer zowel de werkgever als de werknemer aan de CAO gebonden zijn, voortduurt na het einde van de periode waarvoor de CAO is aangegaan (vgl. HR 19 juni 1987, nr. 6995, NJ 1988, 70).

De Wet AVV voorziet in verbindendheid van de verbindend verklaarde bepalingen op grond van een overheidsmaatregel gedurende een welomschreven, beperkte periode. Zo kan aan verbindendverklaring geen terugwerkende kracht worden toegekend (art. 2 lid 3) en gelden - behoudens een beperkte uitzondering - voor de lengte van de periode van de verbindendheid strikte bepalingen (art. 2 lid 2; zie ook art. 6). Het is met dit stelsel niet te verenigen om door een extensieve interpretatie van de wet de geldingsduur van de betreffende CAO-bepalingen voorbij die periode te verlengen op de enkele grond dat deze tijdens de periode van de verbindendheid deel uitmaakten van de arbeidsovereenkomsten waarvoor de verbindendverklaring gold.

In de toelichting op het onderdeel wordt voorts gewezen op praktische problemen die voor werkgevers kunnen ontstaan, wanneer na het einde van de periode waarvoor de betreffende CAO-bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, weer andere arbeidsvoorwaarden gaan gelden. Het gaat daarbij kennelijk om werknemers die niet voldoen aan de vereisten van art. 9 e.v. Wet CAO en die niet wensen in te stemmen met van toepassing verklaren van de betreffende CAO-bepalingen op hun arbeidsovereenkomst. De Wet AVV geeft evenwel geen ruimte voor een doorbreking van het erin vervatte stelsel op grond van de door dit betoog gewenste belangenafweging.

3.4.4 Het vorenoverwogene brengt mee dat de onderdelen 2-5 tevergeefs zijn voorgesteld.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt het Ziekenhuis in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 januari 2003.