Home

Hoge Raad, 10-01-2003, AF0690, C01/055HR

Hoge Raad, 10-01-2003, AF0690, C01/055HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 2003
Datum publicatie
10 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF0690
Formele relaties
Zaaknummer
C01/055HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

10 januari 2003

Eerste Kamer

Nr. C01/055HR

AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser], wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. D. Regts,

thans mr. P.A.M. Perquin,

t e g e n

1. [Verweerder 1], wonende te [woonplaats],

2. [Verweerster 2], gevestigd te [vestigingsplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploiten van 24 en 25 oktober 1996 verweerders in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: de notaris en de maatschap - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam. Na wijziging en aanvulling van eis heeft hij naast een nader omschreven verklaring voor recht, voor zover in cassatie van belang, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de notaris en de maatschap hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal worden gekweten, te veroordelen tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, welke [eiser] heeft geleden, lijdt en zal lijden ten gevolge van het onrechtmatige handelen, althans toerekenbaar tekortschieten door de notaris en de maatschap jegens [eiser], zulks te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1992, althans 25 oktober 1996 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de notaris en de maatschap in de kosten van het geding.

De notaris en de maatschap hebben de vorderingen bestreden.

De Rechtbank heeft bij vonnis van 12 maart 1998 de vorderingen afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij memorie van grieven heeft [eiser] zijn eis gewijzigd en vermeerderd, zoals beschreven in na te melden arrest.

De notaris en de maatschap hebben zich tegen de vermeerdering van eis verzet.

Het Hof heeft bij rolbeschikking van 24 juni 1999 de vermeerdering van eis op de daarin omschreven onderdelen toegestaan en het verzet tegen de verdere wijziging van eis gegrond verklaard.

Bij arrest van 16 november 2000 heeft het Hof het bestreden vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en hetgeen [eiser] in hoger beroep meer of anders dan in eerste aanleg heeft gevorderd afgewezen.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen notaris en de maatschap is verstek verleend.

[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 - 1.11.

3.2 In het onderhavige geding heeft [eiser], naast een vordering te verklaren voor recht dat de notaris jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, een vordering ingesteld de notaris en de maatschap te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. In dit verband heeft hij gesteld dat zijn schade onder meer bestaat uit de kosten verband houdende met de behandeling van de tuchtprocedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Bij pleidooi in eerste aanleg heeft hij als grondslag van deze vordering aangevoerd dat kosten van een tuchtprocedure redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid zijn. De Rechtbank heeft deze grondslag onjuist bevonden en de vordering voor zover strekkende tot vergoeding van de kosten van de tuchtprocedure afgewezen. Het Hof heeft de hiertegen aangevoerde appelgrief verworpen. Middel I bestrijdt deze beslissing en de gronden waarop zij berust.

3.3 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren, zoals in het onderhavige geval notarissen, heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, een maatregel kan worden opgelegd. Hiermee strookt dat deze procedure niet in de eerste plaats ertoe dient de klager in geval van gegrondbevinding van zijn klacht genoegdoening te verschaffen, ook al kan dit wel het feitelijke resultaat zijn.

Evenzo kan het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar in een civiele procedure een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of de beroepsbeoefenaar aansprakelijk is (vgl. HR 12 juli 2002, nr. C00/274, RvdW 2002, 122), en deze omstandigheid kan een belanghebbende (mede) aanleiding geven een klacht in te dienen, maar dit betekent niet dat een tuchtprocedure tot doel heeft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar vast te stellen. In dit verband is van belang dat bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is andere maatstaven worden gehanteerd dan bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid, alsmede dat de mede ter bescherming van een gedaagde in een civiele procedure strekkende bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat als uitgangspunt moet worden aanvaard dat een tuchtrechtelijke procedure niet kan worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter vaststelling van aansprakelijkheid, zodat niet kan worden gezegd dat de kosten daarvan redelijke kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96 lid 2, onder b. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof in de van [eiser] afkomstige stukken van het geding niet een beroep gelezen op bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval zouden nopen tot afwijking van voormeld uitgangspunt.

Het middel is derhalve in al zijn onderdelen tevergeefs voorgesteld.

3.4 De in de middelen II en III aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de notaris en de maatschap begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 januari 2003.