Home

Hoge Raad, 31-01-2003, AF1011, 37241

Hoge Raad, 31-01-2003, AF1011, 37241

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 januari 2003
Datum publicatie
31 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF1011
Formele relaties
Zaaknummer
37241

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.241

31 januari 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 mei 2001, nr. BK 00/00270, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het jaar 1995 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 170.965, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 147.127. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal L. van Kalmthout heeft op 4 oktober 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

Indien een maat van een maatschap al dan niet gezamenlijk met andere maten een bedrijfsmiddel aan die maatschap ter beschikking stelt, zal voor de toepassing van artikel 11, lid 5, aanhef en letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 het door die maat ter beschikking gestelde (aandeel in dat) bedrijfsmiddel voor zover mogelijk geacht moeten worden te worden aangewend binnen de door die maat zelf uitgeoefende onderneming. Alleen voor zover zijn aandeel in de winst van de maatschap lager is dan zijn aandeel in het desbetreffende bedrijfsmiddel is er derhalve sprake van een terbeschikkingstelling in de zin van vorenvermelde bepaling. Zoals uiteengezet in onderdeel 4 van de Conclusie van de Advocaat-Generaal, faalt daarom het middel.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 37.327 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2003.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep een griffierecht geheven van € 327.