Hoge Raad, 17-01-2003, AF3003, 37914
Hoge Raad, 17-01-2003, AF3003, 37914
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 januari 2003
- Datum publicatie
- 17 januari 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AF3003
- Zaaknummer
- 37914
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 37914
17 januari 2003
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 december 2001, nr. BK-00/03234, betreffende na te melden aan X te Z (België) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak juni 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 24.157 aan enkelvoudige belasting, alsmede een boete van ƒ 1207. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, deze uitspraken vernietigd en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige tijdvak (onder meer) de nachtclub A. Daarin bevinden zich onder meer acht werkkamers, waar bezoekers zich kunnen afzonderen met prostituees, een receptie, een garderobe, een ontvangstruimte en een bar. De administratie van de club wordt gevoerd door de receptie. Bezoekers die zich met een prostituee willen terugtrekken, betalen vooraf een vastgesteld bedrag aan de receptie. Ongeveer 40 percent van dit bedrag is bestemd voor de prostituee (hierna: het damesgeld).
De door belanghebbende over het onderhavige tijdvak gedane aangifte voor de omzetbelasting resulteerde in een te betalen bedrag van ƒ 75.244. Belanghebbende heeft hiervan een deel, groot ƒ 24.157, dat betrekking heeft op het damesgeld, niet betaald. Door middel van de onderwerpelijke naheffingsaanslag heeft de Inspecteur dit bedrag nageheven, daarbij zich op het standpunt stellend dat het damesgeld deel uitmaakt van één all-in vergoeding die belanghebbende bedingt voor de door hem jegens de bezoeker verrichte prestatie, te weten het gelegenheid geven tot seks.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende zijn stelling niet aannemelijk maakt en dat ook anderszins niet aannemelijk is dat het damesgeld is ontvangen ter zake van een door belanghebbende verrichte prestatie.
Dit oordeel wordt in het middel tevergeefs bestreden aangezien het berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.