Home

Hoge Raad, 31-01-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8104 AF3653, 37447

Hoge Raad, 31-01-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8104 AF3653, 37447

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
31 januari 2003
Datum publicatie
31 januari 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF3653
Zaaknummer
37447

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.447

31 januari 2003

AF

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 juli 2001, nr. 97/20781, betreffende na te melden aan X B.V. te Z (België) opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.673.157, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 257.560. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

Het Hof heeft geoordeeld dat bij de waardering van een verplichting in beginsel geen rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de crediteur voornemens is af te zien van de uitoefening van zijn rechten en dat er geen reden is in dit geval daarvan af te wijken. Dit oordeel is juist, aangezien slechts zodra vaststaat of zo goed als zeker is dat de schuldenaar de schuld niet of niet volledig behoeft te voldoen, aanleiding bestaat die schuld op een lager bedrag te waarderen dan de nominale waarde ervan. Dat is niet het geval zolang nog slechts sprake is van een voornemen bij de crediteur. De middelen falen derhalve.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2003.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.