Home

Hoge Raad, 11-04-2003, AF4154, 37611

Hoge Raad, 11-04-2003, AF4154, 37611

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 april 2003
Datum publicatie
11 april 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF4154
Formele relaties
Zaaknummer
37611

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.611

11 april 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juli 2001, nr. P00/00297, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996/1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 20.465.291, met een verhoging van f 250 wegens niet-tijdige aangifte. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 3 december 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 5.356.291.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In middel I klaagt belanghebbende over het oordeel van het Hof dat het belanghebbende niet is toegestaan het belastbare bedrag in een andere geldeenheid te berekenen dan de gulden en dat de omstandigheid dat belanghebbende in overeenstemming met artikel 2:362, lid 7, van het Burgerlijk Wetboek haar jaarrekening opstelt in Engelse ponden daaraan niet afdoet.

Met betrekking tot dit middel heeft het volgende te gelden. In artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1996, hierna: de Wet) is onder meer bepaald dat de winst wordt opgevat en bepaald op de voet van artikel 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. In de Wet is geen bepaling opgenomen waarin een uitzondering wordt gemaakt voor een vennootschap die haar jaarrekening in overeenstemming met artikel 2:362, lid 7, van het Burgerlijk Wetboek in een andere geldeenheid opstelt. Uit voormeld artikel 7 blijkt niet dat het is toegestaan de winst in een andere geldeenheid te berekenen dan de in Nederland geldende munteenheid, te weten in het onderhavige jaar de gulden, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Het middel faalt mitsdien.

3.2. Onderdeel a van middel IV bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende eerst op 13 november 1996 de economische eigendom heeft verkregen van de deelneming in D Ltd. De klacht faalt, aangezien dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.

3.3. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door belanghebbende op 11 november 1996 ontvangen kapitaalstorting, de op die datum aan G Ltd verstrekte lening, en de verwerving van de deelneming in D Ltd op 13 november 1996, ieder voor zich zelfstandige betekenis hebben, en dat mitsdien deze rechtshandelingen niet gelijk kunnen worden gesteld met een rechtstreekse inbreng van de aandelen D Ltd in belanghebbende. Ook dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is, anders dan in het middel wordt betoogd, ook in het licht van de minutieuze beschrijving van de opvolgende transacties in het ten behoeve van de reorganisatie opgestelde memorandum, niet onbegrijpelijk. Het tegen dit oordeel gerichte middel II faalt derhalve.

Voornoemd oordeel van het Hof brengt mee dat de door belanghebbende op 11 november 1996 aan G Ltd verstrekte lening, welke lening na terugbetaling op 13 november 1996 werd aangewend voor de verkrijging van de deelneming in D Ltd, een zelfstandige bron van winst of verlies vormt, ter zake waarvan goed koopmansgebruik vereist dat de daaruit voortvloeiende valutawinst na de terugbetaling ervan als gerealiseerd dient te worden beschouwd en in de belastbare winst van het onderhavige jaar dient te worden begrepen. Onderdeel a van middel III faalt derhalve.

3.4. Middel V strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belastingheffing over de onderhavige valutawinst geen inbreuk maakt op het recht van vestiging in de zin van artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG).

Het betoog treft geen doel, op de gronden als vermeld in punt 30 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.5. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2003.