Home

Hoge Raad, 28-02-2003, AF5103, 36829

Hoge Raad, 28-02-2003, AF5103, 36829

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 februari 2003
Datum publicatie
21 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF5103
Zaaknummer
36829

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 36.829

28 februari 2003

whk

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 november 2000, nr. 98/04136, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen, aanslagnummer 003, opgelegd ten bedrage van f 59.553 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijfentwintig percent. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak en het bij de vaststelling van de naheffingsaanslag genomen kwijtscheldingsbesluit vernietigd, het in de naheffingsaanslag begrepen bedrag aan enkelvoudige belasting gehandhaafd en de verhoging vastgesteld op tien percent van laatstgenoemd bedrag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Op 19 april 1994 heeft een ambtenaar van de Belastingdienst/Douane geconstateerd dat belanghebbende, die in Nederland woont, in Nederland gebruik maakte van de weg met een niet in Nederland geregistreerde personenauto met het Duitse kenteken 002. De ambtenaar heeft belanghebbende erop gewezen dat, tenzij vrijstelling is verleend, bij het gebruik van de weg in Nederland met een niet-geregistreerde personenauto belasting van personenauto's en motorrijwielen is verschuldigd. Daarop heeft belanghebbende aan de inspecteur van de Belastingdienst/Douane district Q verzocht vrijstelling voor die auto te verlenen op de voet van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: het Besluit). Deze vrijstelling is verleend bij beschikking van 29 september 1994.

3.1.2. Belanghebbende is naderhand van een andere personenauto gebruik gaan maken, maar heeft dit niet aan de Inspecteur gemeld. Op 8 november 1997 is door ambtenaren van de Belastingdienst/Douane geconstateerd dat belanghebbende met deze hier te lande niet-geregistreerde personenauto met het Duitse kenteken 001 in Nederland van de weg gebruik maakte. Te dier zake is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft vóór de aanvang van het gebruik van de weg met deze auto niet verzocht om toepassing van een vrijstelling. Een dergelijk verzoek is ná 8 november 1997 alsnog bij de Inspecteur ingediend, waarop deze bij beschikking van 9 december 1997 vrijstelling op de voet van artikel 3 van het Besluit heeft verleend.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, doch dat de boete wegens een wanverhouding tussen de ernst van het begane feit en de opgelegde verhoging, moet worden teruggebracht tot tien percent.

3.3.1. Het eerste onderdeel van het middel betoogt in de eerste plaats dat, nu belanghebbende voldeed aan de voorwaarden voor de vrijstelling, zich op 8 november 1997 geen belastbaar feit heeft voorgedaan. In het systeem van de artikelen 2 en 3 van het Besluit kan echter slechts dan met vrucht een beroep op een in die artikelen bedoelde vrijstelling worden gedaan, indien deze vóór de aanvang van het gebruik van de weg is gevraagd en bij - voor bezwaar vatbare - beschikking is verleend. In zoverre faalt het eerste onderdeel van het middel.

3.3.2. In het eerste onderdeel van het middel wordt voorts een beroep gedaan op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2001, nr. CPP2000/1835, V-N 2001/11.27 - inmiddels vervangen door het Besluit van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M -, waarin wordt goedgekeurd dat ingeval van een eerste constatering van het feitelijke gebruik van de weg in Nederland door een inwoner van Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd, maar dat hij in de gelegenheid wordt gesteld de personenauto alsnog in Nederland te registreren en de belasting van personenauto's en motorrijwielen te voldoen dan wel een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Dit beroep slaagt. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende met betrekking tot de onderhavige personenauto niet eerst in de gelegenheid is gesteld de auto alsnog te laten registreren dan wel uit te voeren in de zin van het Besluit van 30 januari 2001. Dat heeft tot gevolg dat geen naheffingsaanslag had mogen worden opgelegd. Daaraan doet niet af dat belanghebbende reeds eerder deze gelegenheid was geboden. Toen ging het immers om een andere auto dan de onderwerpelijke en volgens het Besluit van 30 januari 2001 wordt alleen een naheffingsaanslag opgelegd, indien degene die in de gelegenheid is gesteld de auto te laten registreren of deze uit te voeren, wederom met dezelfde niet in Nederland geregistreerde personenauto op de weg wordt aangetroffen en er geen vergunning is gevraagd of de belasting niet is voldaan. Belanghebbende had derhalve ook voor de onderwerpelijke personenauto eerst in de gelegenheid moeten worden gesteld deze auto alsnog te laten registreren dan wel uit te voeren in de zin van het Besluit van 30 januari 2001.

3.4. Nu het middel in zoverre slaagt, behoeft het voor het overige geen behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315 (€ 142,94), en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2003.