Home

Hoge Raad, 21-03-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8332 AF6129, 38212

Hoge Raad, 21-03-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8332 AF6129, 38212

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 maart 2003
Datum publicatie
21 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF6129
Zaaknummer
38212

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 38.212

21 maart 2003

AF

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 maart 2002, nr. BK-00/02883, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 589.576, waarvan een bedrag van ƒ 582.573 belast naar het tarief van artikel 57a, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, vanwege een onjuiste toepassing van dat tarief, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd met een bedrag van ƒ 8453.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, de aanslag verminderd tot nihil en het bedrag van het verlies van belanghebbende over 1996 vastgesteld op ƒ 2667. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Tot 24 juni 1992 behoorde A B.V. tot de zogenoemde C Plc, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigd concern. A B.V. bezat toentertijd reeds alle aandelen in D B.V. De activiteiten van beide vennootschappen waren verlieslatend. Teneinde de activiteiten van de vennootschappen te kunnen voortzetten zijn door de toenmalige moedervennootschap, F B.V., kapitaalstortingen verricht in A B.V. en zijn voorts vorderingen omgezet in aandelenkapitaal. Ten tijde van de nader te melden aandelenoverdracht beliep het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van A B.V. ƒ 3.857.000.

3.1.2. Op 24 juni 1992 zijn de aandelen in A B.V. overgenomen door het managementteam, bestaande uit belanghebbende en J, voor een bedrag van ƒ 1. Enkele weken na de overname van de aandelen is J plotseling overleden. Belanghebbende heeft vervolgens diens aandelen voor een bedrag van ƒ 0,50 overgenomen van de erven. Belanghebbende houdt sedertdien alle aandelen in A B.V.

3.1.3. Belanghebbende was ook in het onderhavige jaar directeur-aandeelhouder van A B.V. Deze vennootschap bezat alle aandelen in D B.V. en in G B.V. De drie vermelde vennootschappen (hierna: de H-groep) vormden een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

3.1.4. Nadat belanghebbende de aandelen in A B.V. had verkregen zijn de activiteiten van de H-groep gaandeweg winstgevender geworden. In 1992 werd weliswaar nog een verlies geleden maar met ingang van het jaar 1993 werd winst behaald.

3.1.5. Op 6 november 1995 is een statutenwijziging van A B.V. doorgevoerd, waarbij de nominale waarde van de 7714 geplaatste en volgestorte aandelen van ƒ 500 tot ƒ 400 is teruggebracht. De daarop volgende terugbetaling van aandelenkapitaal is ten gunste van belanghebbende in de rekening-courant geboekt.

3.1.6. Een gedeelte van deze rekening-courantschuld is na 4 juni 1996 in termijnen afgelost en ultimo 1996 was deze rekening-courantschuld geheel voldaan. De aflossing van de schuld in rekening-courant heeft uit eigen middelen van A BV plaatsgevonden. Daartoe zijn geen gelden van derden aangetrokken.

3.2. Voor het Hof was, voorzover thans van belang, in geschil of de aflossingen op de schuld in rekening-courant, welke belanghebbende in de periode van 4 juni tot en met 31 december 1996 heeft ontvangen, volgens het nieuwe regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang (tot stand gebracht bij Wet van 13 december 1996, Stb. 1996, 652; hierna: de Wijzigingswet) in de belastingheffing moeten worden betrokken.

3.3 In artikel XV, lid 1, van de Wijzigingswet is bepaald dat het nieuwe regime in werking treedt met ingang van 1 januari 1997. In artikel XV, lid 2, van de Wijzigingswet is vervolgens - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:

"2. Met betrekking tot aandelen en schuldvorderingen waarvan de tegenprestatie ten tijde van de verkrijging minder dan zeventig percent bedraagt van het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal respectievelijk het nominale bedrag van die schuldvorderingen werken de wijzigingen (...) van deze wet terug tot en met 4 juni 1996; alsdan worden de in artikel 70c en artikel 70d van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (...) genoemde data van 31 december 1996 en 1 januari 1997 met betrekking tot deze aandelen en schuldvorderingen vervangen door onderscheidenlijk 3 juni 1996 en 4 juni 1996.

Voor de toepassing van de eerste volzin geldt als tegenprestatie bij de verkrijging van aandelen in het kader van de omzetting van een schuldvordering in aandelenkapitaal, de tegenprestatie bij de verkrijging van die schuldvordering; voorts is voor de toepassing van die volzin het bepaalde in artikel 70c, vierde en vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing.(...)"

3.4. In artikel 70c, leden 4 en 5, van de Wet is bepaald dat indien een schuldvordering is ontstaan in het kader van een schuldigerkenning ter zake van teruggaaf van aandelenkapitaal of in het kader van een omzetting van een andere schuldvordering, als verkrijgingsprijs voor die schuldvordering geldt de verkrijgingsprijs van de desbetreffende aandelen, onderscheidenlijk de omgezette andere vordering. Deze artikelleden bevatten aldus bijzondere bepalingen met betrekking tot de in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs, wanneer na 3 juni 1996 voordelen worden behaald uit transacties met betrekking tot aandelen en schuldvorderingen als bedoeld in artikel XV, lid 2, van de Wijzigingswet.

Uit de tekst van de vermelde bepalingen volgt dat bij een teruggaaf van aandelenkapitaal voor 4 juni 1996 waarbij de desbetreffende vordering in rekening-courant is geboekt, die rekening-courantvordering moet worden beschouwd als een schuldvordering die, zoal niet ontstaan in het kader van een schuldigerkenning ter zake van een teruggaaf van aandelenkapitaal, dan toch voortvloeit uit de omzetting van een vordering die is ontstaan in het kader van een schuldigerkenning ter zake van de teruggaaf van aandelenkapitaal. Aflossingen op een dergelijke vordering na 3 juni 1996 worden als winst uit aanmerkelijk belang in de belastingheffing betrokken voorzover deze de verkrijgingsprijs van de aandelen waarop terugbetaling heeft plaatsgevonden, overtreffen. Er is geen grond hierbij betekenis toe te kennen aan het antwoord op de vraag of de boeking in rekening-courant zou zijn aangemerkt als realisering van belastbare winst indien deze zou hebben plaatsgevonden onder het nieuwe regime voor aanmerkelijk belang. Uit de door het Hof in zijn uitspraak opgenomen citaten uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat een zodanig onderscheid door de wetgever is beoogd, en ook overigens is in die wetsgeschiedenis voor het maken van zodanig onderscheid geen steun te vinden. 's Hofs andersluidende oordeel wordt in het middel terecht bestreden. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven.

3.5. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de door het Hof onbehandeld gelaten geschilpunten.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2003.