Home

Hoge Raad, 12-09-2003, AF6564, 37917

Hoge Raad, 12-09-2003, AF6564, 37917

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 september 2003
Datum publicatie
12 september 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF6564
Formele relaties
Zaaknummer
37917

Inhoudsindicatie

Nr. 37.917 12 september 2003 EC gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 2001, nr. BK-01/01222, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof ...

Uitspraak

Nr. 37.917

12 september 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 2001, nr. BK-01/01222, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Bij beschikking van 28 november 2000 heeft de Inspecteur beschikt op het verzoek van belanghebbende om geruisloze overgang als bedoeld in artikel 18 van de Wet zijn onderneming als niet gestaakt te beschouwen. Het tegen de beschikking gerichte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak afgewezen.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 12 februari 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1.Bij de behandeling van de middelen dient het volgende te worden vooropgesteld.

3.1.1. Indien een belastingplichtige de door hem gedreven onderneming op de voet van artikel 18 van de Wet geruisloos wenst om te zetten in een naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zal hij hiertoe een verzoek moeten doen op welk verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking zal worden beslist. In geval in de in het verzoek gepresenteerde feiten niet voldaan wordt aan de in de wet voor een dergelijke omzetting gestelde vereisten, zal de inspecteur het verzoek afwijzen. Van het stellen van voorwaarden kan dan geen sprake zijn. De belastingplichtige kan tegen een dergelijke afwijzende beschikking bezwaar maken en eventueel aan de rechter voorleggen.

3.1.2. Indien een verzoek wordt toegewezen en daarbij voorwaarden worden gesteld, kan de belastingplichtige eveneens tegen de desbetreffende beschikking bezwaar aantekenen. Het bezwaar zal dan de inhoud van de gestelde voorwaarden moeten betreffen. Er zal dan - ook in de aanslagregeling - van uitgegaan moeten worden dat met de gepresenteerde feiten voldaan wordt aan de in artikel 18 van de Wet gestelde vereisten.

3.2. Middel II klaagt over het oordeel van het Hof dat bij de door belanghebbende in zijn verzoek voorgestane feitenconstellatie geen sprake is van een omzetting van een onderneming als bedoeld in artikel 18 van de Wet. In die feitenconstellatie zullen, naar blijkens de uitspraak en de stukken van het geding tussen partijen voor het Hof niet in geschil was, de verplichting van belanghebbende uit hoofde van het maatschapscontract zijn volledige arbeid, vlijt en deskundigheid in de maatschap in te brengen, alsmede zijn eventuele verplichtingen jegens derden uit hoofde van de aansprakelijkheid voor beroepsfouten, buiten de inbreng in de BV blijven. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende zijn activiteiten bestaande uit het optreden als loods, dan wel het doen optreden als loods door een ander, na de totstandkoming van de BV op eigen naam zal blijven verrichten en dat het aan deze activiteiten verbonden risico van beroeps-aansprakelijkheid ook dan voor rekening van belanghebbende zal komen. Daarvan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot die kernactiviteiten ook na de totstandkoming van de BV winst uit onderneming zal blijven genieten en dat in dat geval geen sprake is van een omzetting van een onderneming in de zin van artikel 18 van de Wet. Die gevolgtrekking en dat oordeel geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Middel II faalt derhalve eveneens.

3.3. Nu sprake is van een afwijzende beschikking hebben de door de inspecteur gegeven voorwaarden geen betekenis. De middelen III en IV kunnen daarom buiten behandeling blijven.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond, als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.