Home

Hoge Raad, 25-04-2003, AF7805, 37880

Hoge Raad, 25-04-2003, AF7805, 37880

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2003
Datum publicatie
25 april 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF7805
Zaaknummer
37880

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.880

25 april 2003

cl

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 december 2001, nr. 177/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 117.532, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 115.024. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In zijn arrest van 22 maart 2000, nr. 35093, BNB 2000/180, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit de algemene regel van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) voortvloeit dat indien een belastingplichtige in redelijkheid heeft kunnen besluiten een werkkamer in zijn woning uitsluitend of nagenoeg uitsluitend te gebruiken voor vermogensbeheer, zodat deze aan het persoonlijke leven van die belastingplichtige en zijn gezin is onttrokken, de aan het gebruik van die kamer verbonden kosten als kosten van vermogensbeheer tot de aftrekbare kosten behoren.

3.2. In dit geval heeft belanghebbende, naar 's Hofs in cassatie niet bestreden oordeel, de meeste tijd in zijn werkkamer besteed aan het volgen van beurskoersen en het lezen van beursnieuws met het oog op het behalen van koerswinsten en het vermijden van koersverliezen door middel van de aankoop en de verkoop van effecten. Het Hof heeft hieraan de slotsom verbonden dat belanghebbende de werkkamer niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend heeft gebruikt voor vermogensbeheer. De klachten richten zich tegen deze slotsom met het betoog dat het Hof van een te beperkt begrip vermogensbeheer is uitgegaan.

3.3. Het gaat bij de op artikel 35 van de Wet berustende aftrekbaarheid van kosten van vermogensbeheer om kosten welke drukken op de inkomsten uit vermogen als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet. De inhoud van het begrip vermogensbeheer als hiervoor bedoeld wordt derhalve bepaald door het doel van de werkzaamheden, te weten de verwerving, de inning of het behoud van als inkomsten uit vermogen aan te merken voordelen. Het met de aankoop en de verkoop van effecten behaalde resultaat behoort niet tot de inkomsten uit vermogen als bedoeld in artikel 24, lid 1, van de Wet. Dat brengt mee dat met het oog daarop verrichte werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als vermogensbeheer als hiervoor bedoeld. De klachten falen derhalve voorzover zij het Hof verwijten van een te beperkt begrip vermogensbeheer te zijn uitgegaan.

3.4. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2003.