Home

Hoge Raad, 02-05-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8763 AF8161, 38311

Hoge Raad, 02-05-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8763 AF8161, 38311

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 mei 2003
Datum publicatie
2 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF8161
Zaaknummer
38311

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 38.311

2 mei 2003

LB

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Gravenhage van 14 mei 2002, nr. BK-00/03087, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 20.955, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klacht

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft in de jaren 1994 en 1997 ter gelegenheid van de opening van nieuwe bedrijfsgebouwen en van het vijftigjarig bestaan van haar bedrijf feesten gegeven, welke volledig zijn verzorgd door een cateringbedrijf. Daartoe is door een daarin gespecialiseerde onderneming op het bedrijfsterrein van belanghebbende een partytent met podium, dansvloer en aansluitingen geplaatst en aangekleed, alwaar de bezoekers de door het cateringbedrijf verstrekte spijzen en dranken gebruikten. Het cateringbedrijf zorgde voor bloemen- en plantendecoraties, personeel, tafellinnen, tafels en stoelen, keukenapparatuur, glaswerk, bestek, servies en dergelijke.

3.2. Belanghebbende heeft de door het cateringbedrijf in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Voorzover deze belasting betrekking heeft op de verstrekking van spijzen en dranken, is deze door de Inspecteur bij de onderwerpelijke aanslag nageheven, aangezien naar zijn mening aftrek in zoverre niet mogelijk is ingevolge het bepaalde in artikel 15, lid 5, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het gebruik van de door het cateringbedrijf aan de bezoekers van de feesten verstrekte spijzen en dranken heeft plaatsgevonden op een van de bedrijfsvoering van de verstrekker onafhankelijke plaats (HR 25 oktober 2000, nr. 35651, BNB 2000/386), en dat derhalve sprake is van het verstrekken van spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse als bedoeld in artikel 15, lid 5, van de Wet, zodat de ter zake van deze verstrekkingen in rekening gebrachte omzetbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt.

3.4.1. Volgens de tegen deze oordelen gerichte klacht is - gelet op het vermelde arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2000 en de feiten van dit geval - onvoldoende gemotiveerd, zo niet onbegrijpelijk 's Hofs oordeel dat het gebruik van de spijzen en dranken niet heeft plaatsgevonden op een van de bedrijfsvoering van het cateringbedrijf onafhankelijke plaats.

3.4.2. De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de spijzen en dranken werden genuttigd in de ruimte waarin de bedrijfsvoering van het cateringbedrijf plaatsvond. Onder dergelijke omstandigheden is sprake van gebruik ter plaatse in de zin van artikel 15, lid 5, van de Wet. Daaraan doet niet af dat die ruimte door belanghebbende zelf was gehuurd en werd gebruikt voor de hiervóór in 3.1 vermelde feesten (HR 18 april 1990, nr. 25984, BNB 1990/163).

3.4.3. 's Hofs hiermee overeenkomende oordelen zijn niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en F.W.G.M. van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2003.