Home

Hoge Raad, 21-11-2003, AF8531, 38458

Hoge Raad, 21-11-2003, AF8531, 38458

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 november 2003
Datum publicatie
21 november 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF8531
Formele relaties
Zaaknummer
38458
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22

Inhoudsindicatie

Nr. 38.458 21 november 2003 EC gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 mei 2002, nr. 99/90228, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting. 1. Uitnodigingen tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.458

21 november 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 mei 2002, nr. 99/90228, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.

1. Uitnodigingen tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 14 mei 1999 uitgenodigd tot betaling van bedragen van f 111.957,70 aan douanerechten en f 19.592,50 aan omzetbelasting. De uitnodigingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 31 maart 2003 geconcludeerd tot schorsing van de zaak en het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg. De conclusie is aan dit arrest gehecht.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 1 maart 1999 te Amsterdam aangifte voor het vrije verkeer gedaan van een achttal voor A C.V. te Q bestemde motorvoertuigen, in de aangifte aangeduid als 'Magnum ET120 Terminal Tractors' (hierna ook: de voertuigen). Als goederencode was in de aangifte vermeld code 8709 11 90 (post van de gecombineerde nomenclatuur als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2685/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, Publicatieblad EG 1987, nr. L 256, hierna: de GN).

3.1.2. Een Magnum ET120 Terminal Tractor is een vierwielig motorvoertuig, voorzien van een dieselmotor met een vermogen van 132 kW bij 2500 toeren per minuut en van een volautomatische transmissie met vier versnellingen vooruit en één achteruit. Voorts heeft het een gesloten cabine met een luchtgeveerde ophanging en een luchtgeveerde zetel voor de bestuurder.

Het chassis is voorzien van een zogeheten hefschotel, met een hefhoogte van 60 cm en met een maximum draagvermogen van 32.000 kg. De hefschotel dient voor het aankoppelen van een trailer (oplegger).

In een door belanghebbende aan het Hof overgelegde brochure, wordt onder meer het volgende vermeld:

"De Magnum ET-120 met achterwielaandrijving is specifiek ontworpen voor de behandeling van trailers in distributiecentra en grootwarenhuizen. Het extra lage chassis maakt het mogelijk ook de zogenaamde Mega of Jumbo trailers te behandelen. Met zijn korte draaicirkel (de beste op de markt) is zelfs de behandeling van trailers met de grootste overhang zeer eenvoudig."

De voertuigen kenmerken zich derhalve door hun specifieke functie, in die zin dat ze zijn ontworpen en bestemd om opleggers efficiënt over korte afstanden - op bedrijfsterreinen en in bedrijfsgebouwen - te kunnen verplaatsen. De voertuigen als zodanig zijn niet ontworpen of bestemd voor goederenvervoer.

3.1.3. Belanghebbende heeft aan het Hof overgelegd een afschrift van een door de Finse douaneautoriteiten op 14 mei 1996 afgegeven bindende tariefinlichting (hierna: de Finse bindende tariefinlichting) in de zin van artikel 12, lid 1, van het Communautair douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2931/92 van de Raad van 12 oktober 1992, tot vaststelling van het communautair douanewetboek, Publicatieblad EG 1992, nr. L 302, zoals nader gewijzigd; hierna: het CDW).

Deze inlichting betreft voertuigen aangeduid als 'Sisu-Terminaaltraktori' en houdt de volgende goederenomschrijving in:

"Sisu-Terminaalitraktori on suljetuilla satama- ja terminaalialueilla puoliperävaunuja ja niiden kaltaisia hinattavia laitteita vetämään ja työntämään tarkoitettu ajoneuvo. Traktorin pituus on 4,7-5,0 m, paino 6000-6500 kg, kääntösade n. 5 m. Traktori on varustettu yhdelle henkilölle tarkoitetetulla ohjaamolla ja siinä on neljä samankokoista pyörää, taka-akseli toimii vetoakselina. Ajoneuvon huippunopeus on 35-40 km tunissa."

In de bindende tariefinlichting wordt Sisu Terminal Systems Oy te Tampere (Finland) als rechthebbende vermeld.

De desbetreffende voertuigen worden in de inlichting ingedeeld onder post (onderverdeling) 8709 19 90 van de GN. Daarvan is de volgende motivering opgenomen:

"Yhdistetyn nimikkeistoön yleiset tulkintasäännot 1 ja 6. Nimikkeen 8709 teksti ja sen alanimikkeiden tekstit."

Niet in geschil is dat deze bindende tariefinlichting op het moment van het doen van aangifte door belanghebbende nog steeds geldig was.

Tevens zijn aan het Hof overgelegd enkele Engelstalige handelsbrochures aangaande 'Sisu Terminal Tractors' in het algemeen en de 'Sisu TRX-241 RoRo Tractor' in het bijzonder. Niet in geschil is dat de bindende tariefinlichting van de Finse douaneautoriteiten betrekking heeft op deze voertuigen.

Voor het Hof heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat het hier gaat om producten die identiek dan wel ten minste gelijksoortig zijn aan de door haar aangegeven voertuigen.

3.1.4. Na de aanvaarding van de hiervóór in 3.1.1 vermelde aangifte heeft verificatie plaatsgevonden in de zin van artikel 68, aanhef en letters a en b, van het CDW. Het resultaat daarvan was dat de bevoegde douaneautoriteiten de goederen meenden te moeten indelen onder post (onderverdeling) 8701 20 10 van de GN. Op basis daarvan heeft de Inspecteur de meerverschuldigde douanerechten geboekt en bij de onderwerpelijke uitnodiging tot betaling aan belanghebbende meegedeeld in de zin van artikel 221, lid 1, van het CDW. Tevens is - met toepassing van artikel 22, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 - bij hetzelfde geschrift de in de ogen van de Inspecteur meerverschuldigde omzetbelasting bij invoer bij wijze van uitnodiging tot betaling geheven.

3.2.1. Het Hof heeft vooropgesteld dat het vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten van het gemeenschappelijke douanetarief en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven, en dat het tevens vaste rechtspraak is dat bij de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief zowel de aantekeningen bij de hoofdstukken als de toelichtingen bij de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van dit tarief en als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan kunnen worden beschouwd.

3.2.2. Het Hof heeft op grond van de hiervóór vermelde feiten geoordeeld dat - met inachtneming van voormelde vaste rechtspraak van het Hof van Justitie en met toepassing van regel 1 voor de interpretatie van de GN - de onderwerpelijke Magnum Terminal Tractors moeten worden ingedeeld onder post (onderverdeling) 8701 20 10 van de GN. Het Hof heeft dit oordeel doen steunen op de overweging dat, nu de voertuigen niet zijn ontworpen en bestemd voor het zelf vervoeren van goederen en zij voorts niet geschikt zijn voor het trekken van perronwagentjes, indeling onder post 8709 van de GN niet mogelijk is.

De omstandigheid dat de douaneautoriteiten van Finland voor een soortgelijk goed - aan een ander dan belanghebbende - een van die postonderverdeling afwijkende bindende tariefinlichting hebben afgegeven, doet, aldus het Hof, aan dat oordeel niet af.

3.3.1. Ingevolge artikel 217, lid 1, tweede alinea, letter b, van het CDW worden geen hogere bedragen geboekt dan in overeenstemming is met een bindende tariefinlichting. Uit het bepaalde in artikel 4, punt 5, en artikel 12, in het bijzonder de leden 2 en 3, van het CDW volgt dat een bindende tariefinlichting rechtsgevolgen heeft voor de verkrijger ervan. De inlichting heeft voor hem het gevolg dat hij er staat op kan maken dat geen hogere bedragen worden geboekt dan voorvloeit uit de toepassing van de bindende tariefinlichting. Artikel 10, lid 1 van de Uitvoeringsverordening CDW (Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993, houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van het CDW, Publicatieblad EG 1993, nr. L 253, zoals verschillende malen gewijzigd; hierna: UCDW) bepaalt dat slechts door de rechthebbende op een bindende inlichting een beroep mag worden gedaan.

Uit dit een en ander volgt dat buiten redelijke twijfel is dat krachtens de communautaire bepalingen slechts de rechthebbende, dat wil zeggen degene ten behoeve van wie de bindende tariefinlichting is afgegeven, rechten daaraan kan ontlenen met betrekking tot de indeling van de goederen waarvoor de inlichting is verstrekt. Het tweede en het derde middel, die van een ander standpunt uitgaan, falen derhalve.

3.3.2. Het is echter niet zonder meer duidelijk wat de nationale rechter moet doen, indien een belanghebbende in een geschil over de indeling in de GN een beroep doet op een aan een derde afgegeven bindende tariefindeling en die rechter van oordeel is dat die bindende tariefinlichting niet in overeenstemming is met de GN. Dient hij dan vragen van uitlegging van de GN te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, ook indien hij van oordeel is dat aan de onjuistheid van die inlichting redelijkerwijs niet getwijfeld kan worden? Voor een bevestigend antwoord op deze vraag pleit dat dan zowel de juiste, als ook de eenvormige toepassing van de GN in de Gemeenschap wordt gewaarborgd doordat een bindende tariefinlichting mede haar geldigheid verliest, wanneer zij door een arrest van het Hof van Justitie niet langer verenigbaar is met de uitlegging van de GN (artikel 12, lid 5, letter a, onderdeel ii, eerste gedachtestreepje, van het CDW).

3.3.3. Voorts dient, mede gelet op het voorgaande, aan het Hof van Justitie te worden gevraagd hoe de onderhavige posten van de GN moeten worden uitgelegd om tot indeling van de voertuigen te komen. Is de strikte uitlegging van post 8709 juist, in die zin dat daaronder niet de onderhavige voertuigen kunnen worden ingedeeld, nu deze niet zijn voertuigen die zelf goederen vervoeren en ook geen trekkers zijn van perronwagentjes en dergelijke? Of kunnen zij wel onder deze post worden ingedeeld, nu de toelichtingen op het Geharmoniseerd Systeem voor de indeling van goederen met betrekking tot die trekkers een ruimere interpretatie mogelijk maken, waar zij inhouden dat het gaat om trekkers die zelf geen goederen vervoeren, die worden gebruikt voor het trekken of duwen van andere wagens en die behalve in stations ook worden gebruikt in havens, opslagplaatsen, enzovoorts?

3.3.4. Op grond van het vorenstaande zal de Hoge Raad op de voet van artikel 234 EG aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzoeken om een prejudiciële beslissing inzake na te melden vragen.

4. Beslissing

De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vragen:

1. Dient de nationale rechter, indien een belanghebbende in een aan die rechter voorgelegd geschil over de indeling in de GN van een bepaald goed een beroep doet op het oordeel van een douaneautoriteit zoals dat tot uitdrukking is gebracht in een aan een derde afgegeven bindende tariefinlichting voor een soortgelijk goed en die rechter van oordeel is dat die bindende tariefinlichting niet in overeenstemming is met de GN, vragen van uitlegging van de GN te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen?

2. Moet post 8709 van de GN zo worden uitgelegd dat voertuigen als de onderhavige onder deze post vallen?

De Hoge Raad houdt iedere verdere uitspraak aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van het vorenstaande verzoek uitspraak zal hebben gedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2003.