Home

Hoge Raad, 16-05-2003, AF8699, 37442

Hoge Raad, 16-05-2003, AF8699, 37442

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 mei 2003
Datum publicatie
16 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF8699
Formele relaties
Zaaknummer
37442

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.442

16 mei 2003

whk

gewezen op het beroep in cassatie van X-Y te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 juni 2001, nr. P00/1745, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de accijns van overige alcoholhoudende producten.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is met dagtekening 16 juli 1999 en onder kenmerk 22932/99 een naheffingsaanslag in de accijns van overige alcoholhoudende producten opgelegd ten bedrage van ƒ 94.174 aan enkelvoudige belasting, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.J. Kouwenberg, advocaat te Hilversum.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 30 september 2002 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1. In cassatie kan, gelet op 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding, van het volgende worden uitgegaan.

3.1.2. Het openbaar ministerie te Rotterdam heeft bij schrijven van 10 februari 1998 het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, agentschap LASER, regio T, te S (hierna: Laser) op de voet van artikel 117, lid 1, van het Wetboek van strafvordering gemachtigd een in 1993 in het kader van een strafvervolging in beslag genomen en vervolgens in opslag gehouden partij ethylalcohol te vervreemden of, indien vervreemding niet mogelijk is, te vernietigen. Daarbij werd vermeld dat het om accijnsgoederen ging, die op het moment van inbeslagneming niet in de Nederlandse accijnsheffing betrokken waren.

3.1.3. In augustus 1998 heeft Laser de partij ethylalcohol - in totaal 17.530 liter - aan belanghebbende verkocht en geleverd. Op 22 september 1998 heeft Laser aan belanghebbende hiervoor een factuur uitgereikt voor een bedrag van ƒ 13.072,50 met de omschrijving 'in beslag genomen sterke drank'. Belanghebbende beschikte niet over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats bedoeld in artikel 39 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet).

3.1.4. In een door de Inspecteur aan het Hof overgelegde interne notitie van Laser, gedateerd 3 september 1998, wordt vermeld dat het hier ging om een in beslag genomen partij van 877 tankjes alcohol 96%, in totaal 17.530 liter en voorts:

'bij aflevering d.d. 28 augustus 1998 zijn 10 tankjes kapot (breuk);

deze partij alcohol wordt verkocht onder de voorwaarde, dat deze alcohol gebruikt wordt voor de auto industrie'.

Tevens wordt in deze notitie opgemerkt dat het in rekening te brengen bedrag ƒ 13.072,50 is, met de toevoeging dat het betreft 17.430 liter á ƒ 0,75 per liter.

3.1.5. Belanghebbende heeft een deel van de door hem gekochte ethylalcohol aangewend voor de vervaardiging van jenever althans alcoholhoudende drank, die door hem werd verpakt in vaatjes en flessen. Een deel daarvan heeft hij vervolgens verkocht.

3.1.6. In de loop van 1999 is bij belanghebbende onderzoek gedaan naar de gang van zaken met betrekking tot de van Laser gekochte partij ethylalcohol. Naar aanleiding van dit onderzoek werd aan de Inspecteur onder meer gerapporteerd dat in het pand waarin belanghebbende werkzaam was nog een groot deel van de gekochte alcohol aanwezig was en dat voorts 913 flessen jenever waren aangetroffen met een alcoholgehalte van 39,8 %, welke jenever was vervaardigd uit alcohol die afkomstig was van de van Laser gekochte partij. Voorts werd bericht dat van de van Laser gekochte partij in totaal 2950 liter alcohol was verdwenen. Aangenomen werd dat daarvan jenever was vervaardigd. In het rapport werd het 'accijnsnadeel' van belanghebbendes handelen als volgt berekend:

2950 liter x 96,3% = 2840,85 liter x ƒ 33,15 per liter = ƒ 94.175.

3.1.7. De Inspecteur heeft bij de onderwerpelijke naheffingsaanslag over een hoeveelheid van 2950 liter alcohol wegens het vervaardigen van een accijnsgoed buiten een accijnsgoederenplaats dan wel het voorhanden hebben van een accijnsgoed dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing is betrokken, accijns van overige alcoholhoudende producten nageheven naar het in artikel 13 van de Wet (tekst tot 1 januari 2002) vermelde tarief. Bij een naheffingsaanslag van 11 mei 2000 heeft hij van dezelfde 2950 liter alcohol wegens het voorhanden hebben van een accijnsgoed dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing is betrokken, accijns van overige alcoholhoudende producten nageheven van de echtgenote van belanghebbende.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende de hiervóór in 3.1.3 vermelde, van Laser gekochte partij alcohol voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 2f van de Wet en dat niet in geschil is dat de accijns van de alcohol niet was geheven. Nu voorts vaststaat dat de vervaardiging van de alcoholhoudende drank niet binnen een accijnsgoederenplaats heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van het Hof tevens sprake van vervaardiging in de zin van artikel 2f van de Wet. Naar 's Hofs oordeel brengt het vorenstaande - gelet op artikel 51a, aanhef en letter f, van de Wet - mee dat belanghebbende terecht door de Inspecteur is aangemerkt als belastingplichtige voor de accijns.

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat in de totale partij die belanghebbende voorhanden kreeg de hoeveelheid van 2950 liter waarvan de accijns bij de onderwerpelijke naheffingsaanslag is geheven, is begrepen, zodat belanghebbende ten minste ook deze hoeveelheid voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 2f van de Wet, en dat het ook afgezien van het voorgaande aannemelijk is dat belanghebbende de beschikking heeft gehad over 2950 liter alcohol, aangezien belanghebbende niet heeft kunnen aantonen dat minder dan de in rekening gebrachte hoeveelheid van 17.430 liter is afgeleverd.

3.3. Voorzover het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat minder dan 17.430 liter alcohol is afgeleverd, faalt het omdat dit feitelijk oordeel voldoende is gemotiveerd. Het is ook niet onbegrijpelijk.

3.4.1. Het middel slaagt voorzover het betoogt dat, nu de goederen zijn betrokken van een staatsorgaan, belanghebbende de van Laser gekochte accijnsgoederen niet voorhanden heeft gekregen in de zin van de artikelen 2f en 52a, aanhef en letter d, van de Wet.

3.4.2. Accijnsgoederen die door de Staat in het handelsverkeer worden gebracht, moeten, gelet op de zorgvuldigheid die van de Staat mag worden verwacht, worden geacht overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing te zijn betrokken. Derhalve is niet juist 's Hofs ofs oordeel dat belanghebbende de goederen voorhanden heeft gekregen in de zin van artikel 2f van de Wet.

Hieraan doet niet af dat bij het sluiten van de koopovereenkomst tussen Laser en belanghebbende aan de orde is geweest dat laatstgenoemde aan deze goederen een bepaalde bestemming zou geven. Of dit als voorwaarde van de overeenkomst heeft te gelden en zo ja, of deze voorwaarde al dan niet is nageleefd en, zo dat niet het geval is, welke gevolgen daaraan zijn verbonden, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter maar van de burgerlijke rechter, zo daartoe een geding aanhangig wordt gemaakt.

3.5. Voor het Hof was niet in geschil dat belanghebbende persoonlijk van een deel van de van Laser betrokken alcohol jenever althans sterke drank heeft gemaakt en ter zake hiervan accijns verschuldigd is geworden op de voet van de artikelen 2f en 51a, letter f, van de Wet, welke accijns niet door hem op aangifte is voldaan. Belanghebbende heeft voor het Hof verdedigd dat dit minder was dan de 2950 liter die in de onderwerpelijke naheffingsaanslag is betrokken. Het Hof heeft echter in het midden gelaten hoeveel van de van Laser gekochte alcohol belanghebbende daarvoor heeft gebruikt. Nu een beslissing dienaangaande een onderzoek van feitelijke aard vergt, moet de zaak op dit punt worden verwezen.

3.6. Gelet op het vorenstaande behoeft het middel voor het overige geen behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De zaak met worden verwezen ter verdere behandeling en beslissing.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 315 (€ 142,94), en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2003.