Home

Hoge Raad, 16-05-2003, AF8702, 38027

Hoge Raad, 16-05-2003, AF8702, 38027

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 mei 2003
Datum publicatie
16 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF8702
Zaaknummer
38027

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 38.027

16 mei 2003

whk

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X N.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 januari 2002, nr. 99/01115, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juli 1995 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 89.129, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is, aanvankelijk uitsluitend als D N.V., ontstaan bij de verzelfstandiging van de reinigingsdiensten van de gemeenten Q en R. Haar activiteiten zijn gericht op afvalinzameling en -verwerking. De aandeelhouders in D N.V. zijn de deelnemende gemeenten. Naderhand hebben zich andere gemeenten aangesloten via aankoop van aandelen. In het naheffingstijdvak is belanghebbende een fiscale eenheid, samengesteld uit een aantal naamloze en besloten vennootschappen. Tijdens een bij belanghebbende ingestelde controle is gebleken dat zij over de periode oktober 1995 tot en met september 1997 een drietal medewerkers, te weten een directeur, een secretaresse/office manager en een administratieve medewerker, in de vorm van detachering ter beschikking stelde aan vereniging H (hierna: H).

Belanghebbende heeft daarvoor aan H een bedrag in rekening gebracht bestaande uit de betaalde salariskosten, verhoogd met een opslag van 2,5% voor bijkomende kosten. Uitsluitend over de opslag heeft belanghebbende omzetbelasting voldaan.

3.2.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende tegen vergoeding (loonkosten plus opslag) eigen personeel ter beschikking heeft gesteld aan een buiten de fiscale eenheid staande en van die eenheid te onderscheiden rechtspersoon. Uit die omstandigheid vloeit naar 's Hofs oordeel voort dat de terbeschikkingstelling niet is verricht ten behoeve van een rechtspersoon die tot de eigen kring behoort en bovendien is geschied ter wille van de daarmee gemoeide economische belangen en mitsdien moet worden aangemerkt als te zijn verricht in het economische verkeer. Het middel verzet zich tevergeefs tegen dit laatste oordeel, aangezien dit juist is. Het gedurende een zekere periode tegen een vergoeding aan een derde ter beschikking stellen van personeel moet worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn en mitsdien als de uitoefening van een bedrijf in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

3.2.2. De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

Het bedrag van de naheffingsaanslag is niet juist berekend, daar uitgegaan had dienen te worden van bedragen inclusief omzetbelasting. De naheffingsaanslag moet derhalve worden verminderd tot ƒ 75.854 (100/117,5 x ƒ 89.129).

5. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de naheffingsaanslag tot een aanslag ten bedrage van ƒ 75.854,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 285, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 85 (€ 38,57), derhalve in totaal € 323,57,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,37 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2003.