Home

Hoge Raad, 06-06-2003, AF9684, 38097

Hoge Raad, 06-06-2003, AF9684, 38097

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juni 2003
Datum publicatie
6 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF9684
Zaaknummer
38097

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 38.097

6 juni 2003

EC

gewezen op de beroepen in cassatie van X1 en X2 te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 maart 2002, nrs. BK 212/00 en BK 213/00, betreffende na te melden voorlopige aanslagen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: de WAZ).

1. Voorlopige aanslagen, bezwaren en gedingen voor het Hof

Aan ieder van de belanghebbenden is voor het jaar 1998 een voorlopige aanslag ingevolge de WAZ opgelegd. De aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Gedingen in cassatie

Ieder van de belanghebbenden heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft verweerschriften ingediend.

De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbenden, die met elkaar zijn gehuwd, zijn beiden jonger dan 65 jaar. Zij drijven samen een onderneming in de vorm van een maatschap. In geschil is of hun terecht aanslagen ingevolge de WAZ zijn opgelegd.

3.2. De eerste klacht houdt in dat sprake is van discriminatie doordat werknemers en zelfstandigen met een laag inkomen geen premie voor een inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid behoeven te betalen, terwijl een beperkte groep zelfstandigen met een hoger inkomen wel een aanzienlijke premie dient te betalen, terwijl tegelijk de beoogde inkomensvoorziening voor die groep onvoldoende is en de te betalen premie niet in reële verhouding staat tot de mogelijke uitkering.

3.3. Voorzover zelfstandigen worden vergeleken met personen die geen rechten aan de WAZ kunnen ontlenen, faalt de klacht omdat hier met betrekking tot de verplichting WAZ-premie te betalen geen sprake is van gelijke gevallen. De klacht faalt ook voor het overige. In aanmerking genomen dat de WAZ het karakter heeft van een voorziening op het gebied van de sociale zekerheid, kon de wetgever zonder in strijd te komen met het discriminatieverbod ook andere overwegingen dan louter het nastreven van evenredigheid tussen premieplicht en uitkeringsrecht in de tariefstelling verwerken, zoals de in de Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 1997/98, 24 758, nr. 6, blz. 36, genoemde overwegingen van inkomensbeleid en solidariteit.

3.4. De tweede klacht houdt in dat sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Betoogd wordt in wezen dat de onderhavige premie niet is te beschouwen als een belasting en wegens het ontbreken van evenredigheid tussen premie en uitkeringsrecht evenmin als een "other contribution" als bedoeld in voormeld artikel. Ook deze klacht faalt, nu het in artikel 1 van het Eerste Protocol erkende recht van een Staat om heffingen op te leggen en te innen niet is beperkt tot "contributions" op basis van strikt het equivalentiebeginsel.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de beroepen ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2003.