Home

Hoge Raad, 27-06-2003, AH8796, 37896

Hoge Raad, 27-06-2003, AH8796, 37896

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 juni 2003
Datum publicatie
30 juni 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AH8796
Zaaknummer
37896

Inhoudsindicatie

Nr. 37896 27 juni 2003 IR gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Duitsland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 maart 2001, nr. P98/5088, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 37896

27 juni 2003

IR

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (Duitsland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 maart 2001, nr. P98/5088, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 69.412 wat betreft de inkomstenbelasting en naar het maximum premie-inkomen van ƒ 45.325 wat betreft de premie volksverzekeringen. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot de heffing van inkomstenbelasting en de heffing van premies ingevolge de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de laatste berekend naar het maximum premie-inkomen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, geboren in 1936, is in 1991, toen zij nog in R (Duitsland) woonde, gehuwd met X-Y, een ingezetene van Nederland. Zij is in 1994 naar Nederland verhuisd en heeft zich op 10 mei 1994 als inwoonster laten inschrijven in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Q. Op 18 maart 1998 is zij geremigreerd naar Duitsland. Belanghebbende verrichtte tijdens haar verblijf in Nederland geen beroepswerkzaamheden.

3.1.2. Belanghebbende heeft van 1 december 1963 tot 1 april 1993 in dienstbetrekking gewerkt bij F, destijds een Duitse staatsinstelling. Zij is vanwege haar arbeidsongeschiktheid vervroegd met pensioen gegaan. In 1996 genoot zij een pensioenuitkering (hierna: Ruhegeld) van omgerekend ƒ 70.009 van G A.G., de geprivatiseerde rechtsopvolgster van F. Daarop zijn Lohnsteur en bijdragen voor de Postbeamtenkrankenkasse ingehouden. Zij was gerechtigd tot het Ruhegeld ingevolge het Beamtenversorgungsgesetz. Haar sociale voorzieningen als voormalig ambtenaar van F tot op de dag van haar overlijden zijn in deze wet geregeld. Overigens genoot zij in 1996 geen inkomen.

3.2. Voorzover de klachten ervan uitgaan dat het Beamtenversorgungsgezetz, waarin de voorzieningen zijn geregeld waarop belanghebbende als gepensioneerd Duits ambtenaar aanspraak heeft, is aan te merken als een wettelijke regeling waarop van toepassing is Verordening (EEG) nr. 1408/71 van 14 juni 1971 (tekst 1996; hierna: Vo. 1408/71), falen zij, daar op de gronden welke het Hof heeft vermeld in onderdeel 5.2 van zijn uitspraak, redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is dat het tegendeel het geval is.

3.3. Uit het hiervóór in 3.2 overwogene vloeit tevens voort dat belanghebbende in 1996 niet op grond van artikel 23, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 van 3 mei 1989, Stb. 164, was vrijgesteld van verzekeringsplicht voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Ingevolge die bepaling is niet verzekerd voor de AWBZ, kort samengevat, de ingezetene die krachtens de wetgeving van een andere EG-Lidstaat recht heeft op medische zorg. De in die bepaling gebezigde term 'wetgeving van een andere lidstaat' ziet op wetgeving waarop Vo 1408/71 van toepassing is (vgl. HR 6 juni 2001, nr. 36000, BNB 2001/304).

3.4. De klachten falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2003.