Hoge Raad, 27-06-2003, AH8798, 38063
Hoge Raad, 27-06-2003, AH8798, 38063
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 juni 2003
- Datum publicatie
- 30 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AH8798
- Zaaknummer
- 38063
Inhoudsindicatie
Nr. 38.063 27 juni 2003 cl gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2002, nr. 99/00390, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof...
Uitspraak
Nr. 38.063
27 juni 2003
cl
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2002, nr. 99/00390, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 1428, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De eerste klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. rechtsoverweging 4.2 van HR 25 maart 1998, nr. 30438, BNB 1998/209).
3.2. De tweede klacht slaagt. Het Hof mocht niet op de enkele grond dat belanghebbende niet bij de mondelinge behandeling van de zaak is verschenen en de door de Inspecteur in diens conclusie van dupliek geponeerde stellingen derhalve niet heeft weersproken, de juistheid van die stellingen aannemen (vgl. HR 23 maart 1988, nr. 24647, BNB 1988/151). Nu het Hof zulks wel heeft gedaan, en die stellingen aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd, kan zijn uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer als voorzitter L. Monné, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2003.