Home

Hoge Raad, 11-07-2003, AH9780, 38619

Hoge Raad, 11-07-2003, AH9780, 38619

Inhoudsindicatie

Nr. 38.619 11 juli 2003 AF gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juni 2002, nr. P 01/03112, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. 1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.619

11 juli 2003

AF

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juni 2002, nr. P 01/03112, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van ƒ 9977 aan belasting van personenauto's en motorrijwielen voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een bedrag van ƒ 2000, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In geschil is of de verhoging van de BPM met f 2000 per 1 mei 2000 voor zogenoemde niet-schone dieselauto's een met artikel 90 EG onverenigbare discriminerende of beschermende werking heeft.

3.2. Het Hof heeft - ervan uitgaande dat tussen partijen niet in geschil is dat auto's met een dieselmotor en auto's voorzien van een LPG (gas-)installatie gelijksoortige producten zijn omdat beide soorten auto's financieel aantrekkelijk zijn voor en plegen te worden gebruikt door automobilisten die veel kilometers afleggen - vermelde vraag ontkennend beantwoord. Het heeft daartoe overwogen - kort samengevat - dat de (verhoging van de) heffing van BPM gelijkelijk geldt voor binnenlandse en buitenlandse auto's, ook voorzover in die auto's een LPG-installatie kan worden ingebouwd of is ingebouwd, en dat een geïmporteerde auto geen nationaal Nederlands product wordt als daarin in Nederland een LPG-installatie wordt ingebouwd.

3.3. Het middel bestrijdt laatstvermeld oordeel van het Hof tevergeefs. De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) maakt slechts verschil tussen twee soorten auto's, die met een benzinemotor en die met een dieselmotor, aan welk onderscheid de Wet een verschillende heffing verbindt. De heffing is gelijk voor geïmporteerde en niet-geïmporteerde auto's. In de auto's met een benzinemotor kan een LPG-installatie worden ingebouwd; voor de toepassing van de wet maakt het geen verschil of dit al dan niet gebeurt. Onder deze omstandigheden kan, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, de hiervoor in 3.1 bedoelde verhoging van de BPM geen schending van artikel 90 EG opleveren. Dit zou slechts anders zijn indien de in geding zijnde verhoging zou bevorderen dat degenen die besluiten tot het (doen) inbouwen van een LPG-installatie, daarbij de voorkeur geven aan een LPG-installatie die in Nederland is geproduceerd boven een in het buitenland geproduceerde installatie.

In hetgeen het Hof in onderdeel 5.5 van zijn uitspraak heeft overwogen ligt besloten het oordeel dat het bestaan van feiten of omstandigheden waaruit zulks zou volgen, niet aannemelijk is geworden. Dat oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2003.