Home

Hoge Raad, 11-07-2003, AH9781, 38660

Hoge Raad, 11-07-2003, AH9781, 38660

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 juli 2003
Datum publicatie
11 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AH9781
Zaaknummer
38660
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 4, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 250bis

Inhoudsindicatie

Nr. 38.660 11 juli 2003 whk gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2002, nr. P 01/03147, betreffende na te melden op aangiften voldaan bedrag aan omzetbelasting. 1. Aangiften, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.660

11 juli 2003

whk

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2002, nr. P 01/03147, betreffende na te melden op aangiften voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1. Aangiften, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft - voorzover in cassatie van belang - over de maanden 1 februari 1998 tot en met 30 april 1998, 1 juni 1998 tot en met 30 september 1999 en 1 januari 2000 tot en met 31 augustus 2000 op aangifte omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen deze aangiften bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van - in totaal - een bedrag van ƒ 177.858, welke verzoeken bij uitspraak van de Inspecteur zijn afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In dit geding is - wederom - de vraag aan de orde of de door belanghebbende in de onderwerpelijke tijdvakken verrichte activiteiten volledig buiten de bepalingen van de Zesde Richtlijn vallen omdat die activiteiten overtreding van het tot 1 oktober 2001 in artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde gedragingen (het zogenoemde bordeelverbod) inhielden, en derhalve daarover door hem geen omzetbelasting zou zijn verschuldigd.

3.2. Het Hof heeft die vraag, onder meer door verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 januari 2001, nr. 35787, BNB 2001/195, waarin een gelijksoortige zaak ten aanzien van dezelfde belanghebbende onderwerp van geschil was, ontkennend beantwoord.

3.3. Het onderhavige beroep strekt er in wezen toe de Hoge Raad te doen terugkomen van voornoemd arrest.

3.4. In middel 4 wordt verwezen naar de uitspraak van het London Tribunal Centre van 13 juni 2001, nr. 17287, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort. Dit gerecht oordeelde de activiteiten van de betrokken belastingplichtigen, die een escortservice exploiteerden, "straightforwardly criminal" en oordeelde primair dat geen omzetbelasting was verschuldigd. Voorzover het middel met verwijzing naar die uitspraak heeft beoogd te betogen dat het Hof, door vast te houden aan hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn hiervoor vermelde arrest, is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bepaalde in de Zesde Richtlijn faalt het reeds daarom, omdat in de uitspraak slechts het naar Engels recht verboden karakter van een dienst op het gebied van escortservice tot uitgangspunt is genomen.

3.5. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2003.