Home

Hoge Raad, 19-12-2003, AI0424, 38064

Hoge Raad, 19-12-2003, AI0424, 38064

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 december 2003
Datum publicatie
19 december 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AI0424
Formele relaties
Zaaknummer
38064
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 15

Inhoudsindicatie

Nr. 38.064 19 december 2003 EC gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 7 februari 2002, nr. 99/30469, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.064

19 december 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 7 februari 2002, nr. 99/30469, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.894.645. In zijn uitspraak op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 5 juni 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is de oprichtster van haar dochtervennootschap Werkmaatschappij X B.V. (hierna: X BV). Bij de oprichting van X BV is bepaald dat belanghebbende in de boeken van X BV zal worden gecrediteerd indien het saldo van de ingebrachte activa en passiva groter is dan het nominale bedrag van de aandelen. Een en ander heeft geleid tot een creditering in rekening courant van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 8.326.518. Tussen belanghebbende en X BV is met ingang van 29 december 1994 een fiscale eenheid tot stand gekomen. Deze is per 1 januari 1995 verbroken door de verkoop en levering op 11 juli 1995 door belanghebbende van de aandelen X BV aan een derde. In de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat de koopprijs van de aandelen ƒ 500.000 bedraagt en dat de schuld van X BV aan belanghebbende ten bedrage van ƒ 6.990.000 niet eerder zal mogen worden afgelost dan na 1 januari 2001. Tegelijkertijd is belanghebbende met X BV een "overeenkomst van schuldvernieuwing" aangegaan, waarin onder meer is bepaald dat ter voorkoming van toepassing van de zestiende standaardvoorwaarde (hierna: svw) de overgedragen stille reserves gedurende zes jaar niet mogen worden betaald, zodat geen sprake is van ten goede komen in de zin van voornoemde standaardvoorwaarde, en voorts dat een deel van de rekening-courant wordt omgezet in een geldlening van belanghebbende aan X BV en dat X BV het schuldig erkende bedrag van ƒ 6.990.000 per 2 januari 2001 moet aflossen. Tussen partijen is in geschil of ten aanzien van belanghebbende de in de zestiende standaardvoorwaarde opgenomen sanctie moet worden toegepast.

3.2 Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende reeds door de aandelen in X BV binnen de termijn van zes boekjaren (vermeld onder b 1. van de zestiende standaardvoorwaarde) te vervreemden, de sanctie van die voorwaarde over zich heeft afgeroepen. Dat oordeel is juist. De middelen 1, 3 en 5, die zich tegen dit oordeel verzetten, falen derhalve.

3.3. Bovenstaand oordeel van het Hof draagt zijn beslissing tot het ongegrond verklaren van het beroep zelfstandig. De overige middelen, die opkomen tegen andere oordelen van het Hof, behoeven daarom geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2003.