Hoge Raad, 08-08-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI9356 AI0927, 436
Hoge Raad, 08-08-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI9356 AI0927, 436
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 augustus 2003
- Datum publicatie
- 11 augustus 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AI0927
- Zaaknummer
- 436
Inhoudsindicatie
Nr. 436 8 augustus 2003 AF gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2002, nr. 00/2684 ALGEM, betreffende na te melden besluit van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Bestuur) tot vaststelling van het premieplichtig loon. 1. Besluit, bezwaar en geding voor de rechtbank...
Uitspraak
Nr. 436
8 augustus 2003
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 juli 2002, nr. 00/2684 ALGEM, betreffende na te melden besluit van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Bestuur) tot vaststelling van het premieplichtig loon.
1. Besluit, bezwaar en geding voor de rechtbank
Bij besluit van 6 februari 1998 heeft het Bestuur het door belanghebbende betaalde premieplichtig loon over het jaar 1996 verhoogd met een bedrag van ƒ 35.171.
Het Bestuur heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank te Q (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft het beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit vernietigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Als rechtsopvolger van het Bestuur heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna ook: het Bestuur) een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het Bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
4. Beoordeling van de klachten
4.1. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende op het loon over 1996 van één van zijn werknemers ten onrechte niet het zogenoemde anoniementarief heeft toegepast. De aldus te weinig ingehouden loonbelasting is naderhand door belanghebbende op die werknemer verhaald.
4.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het loon over 1996 van de werknemer moet worden herberekend met inachtneming van het voordeel dat deze heeft genoten in de vorm van het verschil tussen het nettoloon dat hij heeft ontvangen en het nettoloon dat hij had moeten ontvangen bij toepassing van het anoniementarief. De omstandigheid dat belanghebbende de te weinig ingehouden loonbelasting naderhand op de werknemer heeft verhaald, ontneemt volgens de Centrale Raad aan het genoten voordeel niet het karakter van loon. Tegen deze oordelen zijn de klachten gericht.
4.3. Indien een werkgever geen of te weinig loonbelasting en/of premie volksverzekeringen heeft ingehouden en hij de van hem nageheven loonbelasting en/of premie volksverzekeringen niet op de betrokken werknemer verhaalt, geniet deze werknemer een voordeel uit dienstbetrekking ten bedrage van de niet ingehouden loonbelasting en premie. Dit voordeel wordt, gebruteerd, als loon in aanmerking genomen, afhankelijk van de situatie hetzij aanstonds door brutering van het netto genoten loon, hetzij op een later tijdstip als een afzonderlijk loonbestanddeel. Indien de werkgever de loonbelasting en/of premie volksverzekeringen wel verhaalt, heeft de werknemer weliswaar tijdelijk - ten onrechte - de beschikking gekregen over gelden die voor hem hadden moeten worden afgedragen, maar van het daarin voor hem gelegen voordeel kan niet worden gezegd dat het door de werkgever aan hem is verstrekt, zodat het niet behoort tot het loon uit dienstbetrekking in de zin van artikel 4, lid 1, van de Coördinatiewet sociale verzekering. Derhalve slagen de klachten.
4.4. De uitspraak van de Centrale Raad kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
5. Proceskosten
Het Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, de beslissing van het bestuur op het bezwaar, alsmede het besluit tot verhoging van het premieplichtig loon met een bedrag van ƒ 35.171,
gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en
veroordeelt het Bestuur in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2003.