Home

Hoge Raad, 05-09-2003, AI5686, 38113

Hoge Raad, 05-09-2003, AI5686, 38113

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 september 2003
Datum publicatie
5 september 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AI5686
Formele relaties
Zaaknummer
38113

Inhoudsindicatie

Nr. 38.113 5 september 2003 MvA gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 maart 2002, nr. BK 540/99, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof ...

Uitspraak

Nr. 38.113

5 september 2003

MvA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 maart 2002, nr. BK 540/99, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 31.854, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van een bedrag van ƒ 4847 op grond van artikel 36, lid 2, aanhef en letter d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de terugkeer in 1997 van belanghebbende vanuit Q naar zijn ouderlijk huis te Z niet kan worden aangemerkt als een verhuizing in de zin van voormelde bepaling. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbendes terugkeer naar Z in verband met zijn detachering te R respectievelijk T van tijdelijke aard was, dat belanghebbende in 1997 kon blijven beschikken over de woonruimte in Q, dat hij aldaar ook een paar keer heeft overnacht, dat hij na de beëindiging van zijn detachering daadwerkelijk naar die woning is teruggekeerd, alsmede de geringe omvang van de overgebrachte inboedel en de geringe omvang van de herinrichtingswerkzaamheden. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent de betekenis van het begrip verhuizing en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Met name mocht het Hof bij zijn oordeel ook betekenis toekennen aan de omstandigheid dat de omvang van de overgebrachte inboedel en de omvang van de herinrichtingswerkzaamheden gering waren; daaraan staat het forfaitaire karakter van de in artikel 36, lid 2, aanhef en letter d, van de Wet neergelegde regeling niet in de weg. 's Hofs oordeel is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Voorzover de middelen zich tegen dit oordeel richten, falen zij derhalve.

3.3. De middelen falen ook voor het overige. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2003.