Home

Hoge Raad, 05-09-2003, AI5786, 38352

Hoge Raad, 05-09-2003, AI5786, 38352

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 september 2003
Datum publicatie
5 september 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AI5786
Zaaknummer
38352
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 229

Inhoudsindicatie

Nr. 38.352 5 september 2003 wv gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 februari 2002, nr. 00/01026, betreffende na te melden nota's havengeld. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof ...

Uitspraak

Nr. 38.352

5 september 2003

wv

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 februari 2002, nr. 00/01026, betreffende na te melden nota's havengeld.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is voor de periode januari tot en met juni 1999 en de periode september tot en met december 1998 een tweetal nota's havengeld van de gemeente Amersfoort vastgesteld ten bedrage van respectievelijk ƒ 2165,40 en ƒ 1418, welke nota's, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van de gemeentelijke belastingen van de gemeente Amersfoort zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie is per post verzonden en bij het Hof ingekomen binnen een week na afloop van de cassatietermijn. De Hoge Raad hecht geloof aan de verklaring van belanghebbende dat hij het beroepschrift op de laatste dag van de termijn ter post heeft bezorgd. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht moet het beroepschrift in cassatie derhalve als tijdig ingediend worden beschouwd.

4. Beoordeling van de klachten

4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende huurt sedert 1 september 1998 van de gemeente een afgebakend oevergedeelte aan de Eem teneinde aldaar een woonschip (hierna: het woonschip) ligplaats te doen innemen. De rechtsvoorgangers van belanghebbende hebben in 1997, na overleg met een gemeenteambtenaar en met diens goedkeuring, tussen het desbetreffende oevergedeelte en het woonschip een dekschuit afgemeerd, zulks in verband met het ontbreken van opslagmogelijkheden op de wal en als oplossing voor het scheefliggen van het woonschip bij laag water. De aan belanghebbende gezonden nota's berusten op de Verordening haven- en kadegeld 1998 en de Verordening haven- en kadegeld 1999 van de gemeente Amersfoort (hierna: de Verordeningen) en hebben betrekking op de dekschuit.

4.2. Belanghebbende heeft voor het Hof onder meer aangevoerd dat het tussenplaatsen van de dekschuit is geschied in verband met de ondiepte van het water en ter voorkoming van schade aan het woonschip, alsmede dat deze maatregel nodig was doordat de gemeente in gebreke bleef de diepte van de Eem ter plaatse op peil te houden. Tevens heeft belanghebbende aangevoerd dat hij geen havengeld voor de dekschuit verschuldigd is omdat als gevolg van de huurovereenkomst niet meer gesproken kan worden van een voor de openbare dienst bestemde haven. Belanghebbende beriep zich hierbij kennelijk op artikel 1, lid 1, van de Verordeningen, luidende:

Onder de naam havengeld wordt een recht geheven voor het met vaartuigen ligplaats nemen of voor anker gaan in een voor de openbare dienst bestemde haven.

4.3. Het Hof heeft dienaangaande overwogen:

De dekschuit ligt in een voor de openbare dienst bestemde haven als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Verordeningen. Een haven is voor de openbare dienst bestemd indien deze strekt tot algemeen nut en indien in beginsel een ieder bij die haven belang kan hebben. De omstandigheid dat de gemeente met betrekking tot een deel van die haven een privaatrechtelijke overeenkomst heeft gesloten met als doel het innemen van een ligplaats voor een woonschip, tast de bestemming voor de openbare dienst van de haven niet aan.

4.4. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze rechtsopvatting van het Hof is gegrond. Artikel 1, lid 1, van de Verordeningen moet aldus worden uitgelegd dat gedeelten van de haven waarvoor de gemeente met derden een overeenkomst heeft gesloten over het exclusieve gebruik daarvan, onttrokken zijn aan de bestemming openbare dienst, zodat voor aldaar liggende vaartuigen geen havengeld kan worden geheven. Dit brengt mee dat de verhuring door de gemeente van een afgebakend oevergedeelte met daaraan verbonden het recht om een woonschip aldaar ligplaats te doen innemen niet alleen de plek die door dat woonschip wordt ingenomen maar ook de strook water die noodzakelijk - bijvoorbeeld wegens ondiepte van de haven - tussen dat woonschip en het desbetreffende oevergedeelte overblijft, aan de bestemming openbare dienst van de haven onttrekt. Voor een in die strook liggend vaartuig kan derhalve geen havengeld worden geheven.

4.5. Het hiervoor overwogene brengt mee dat voor de tussen het woonschip en het door belanghebbende gehuurde oevergedeelte afgemeerde dekschuit, die kennelijk lag in een strook water als hiervoor bedoeld, geen havengeld kan worden geheven. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De klachten behoeven verder geen behandeling.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraken van de Inspecteur en de nota's, en

gelast dat de gemeente Amersfoort aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82 alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht terzake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 60 (€ 27,23), derhalve in totaal € 109,23.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2003.