Home

Hoge Raad, 19-09-2003, AK8286, 37843

Hoge Raad, 19-09-2003, AK8286, 37843

Inhoudsindicatie

Nr. 37.843 19 september 2003 SE gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 december 2001, nr. BK-00/00589, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ). 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 37.843

19 september 2003

SE

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 december 2001, nr. BK-00/00589, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking van 26 februari 1997 de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op ƒ 250.000.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de directeur a.i. van de Sector Middelen en Burgerzaken van de gemeente Wassenaar bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar (hierna: B en W) hebben een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

B en W hebben een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft op 12 december 1993 een koop- en aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een pand voor een bedrag van ƒ 152.000 vrij op naam en inclusief BTW. Het pand is opgeleverd op 14 juli 1994. Op 1 januari 1997 was belanghebbende eigenaar en gebruiker van het pand. Het pand kende bij oplevering een aantal technische gebreken die in 1995 zijn verholpen. In 1995 is de tuin aangelegd.

3.2. Voor het Hof was in geschil de waarde in het economische verkeer van het pand naar de waardepeildatum 1 januari 1994.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het bij de onderhavige waardering gaat om de staat waarin het pand zich op 1 januari 1997 bevond naar de prijspeildatum van 1 januari 1994. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de omstandigheid dat bij de oplevering in 1994 bij het pand nog geen tuin was aangelegd en de technische gebreken nog niet waren verholpen, niet van belang is, nu deze gebreken in 1995 (derhalve vóór 1 januari 1997) zijn verholpen, en de tuin in 1995 is aangelegd.

3.4. De middelen 1 en 2 kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. Middel 3 bestrijdt 's Hofs oordeel dat het bij de onderhavige waardering gaat om de staat waarin het pand zich op 1 januari 1997 bevond. Bij de beoordeling van dit middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Opmerking verdient dat hierna wordt uitgegaan van de in 1997 geldende tekst van de genoemde artikelen van de Wet WOZ.

3.6. Wijzigingen in de toestand van een onroerende zaak die zich op of sedert de dag van inwerkingtreding van de Wet WOZ (1 januari 1995) hebben voorgedaan, kunnen bij de waardevaststelling van die onroerende zaak voor het eerste WOZ-tijdvak (1 januari 1997 tot en met 31 december 2000) slechts in aanmerking worden genomen met inachtneming van artikel 19 van de Wet WOZ. Dit geldt ingevolge artikel 41, lid 2, van de Wet WOZ ook in gemeenten (zoals de gemeente Wassenaar) als bedoeld in artikel 41, lid 1, van de Wet WOZ (zogenoemde wetsfictiegemeenten), die voor het genoemde tijdvak een voor 1 januari 1995 gelegen waardepeildatum hanteren. Met zodanige wijzigingen kan slechts rekening worden gehouden indien de waarde van de desbetreffende onroerende zaak wordt vastgesteld bij beschikking als bedoeld in artikel 25 van de Wet WOZ - die eventueel ook kan worden gegeven zonder dat daaraan een beschikking op de voet van artikel 22, lid 1, van de Wet WOZ is voorafgegaan -, in welke beschikking dient te worden aangegeven naar welk van de waardepeildatum verschillend tijdstip de staat van de onroerende zaak is beoordeeld (zie HR 24 januari 2001, nr. 35752, BNB 2001/96).

3.7. Opmerking verdient dat het onder 3.6 overwogene niet geldt met betrekking tot wijzigingen die zich vóór 1 januari 1995 hebben voorgedaan bij onroerende zaken die gelegen zijn in wetsfictiegemeenten die een voor 1 januari 1995 gelegen waardepeildatum hanteren. De invloed van dergelijke wijzigingen kan, indien de in de desbetreffende gemeente geldende verordening voor de onroerendezaakbelastingen voorziet in een waardering naar de sedert de waardepeildatum gewijzigde staat dan wel indien met die invloed reeds rekening is gehouden bij de vaststelling van de heffingsgrondslag voor aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor de jaren 1995 en/of 1996, doorwerken in de voor het eerste WOZ-tijdvak vast te stellen waarde, waarbij niet nodig is dat in de waardebeschikking een van de waardepeildatum afwijkend tijdstip wordt aangegeven waarnaar de staat van de onroerende zaak is beoordeeld.

3.8. De onderhavige beschikking, waarin 1 januari 1994 als waardepeildatum is aangegeven en geen andere datum is vermeld als tijdstip waarnaar de staat van het pand is beoordeeld, kan gelet op het vorenoverwogene niet worden opgevat als een beschikking die is vastgesteld op de voet van artikel 25 van de Wet WOZ. Het Hof mocht derhalve bij de beoordeling van de juistheid van de vastgestelde waarde niet uitgaan van de staat waarin het pand zich op 1 januari 1997 bevond.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat middel 3 slaagt.

3.9. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de gemeente Wassenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2003.