Home

Hoge Raad, 26-09-2003, AL2108, 38593

Hoge Raad, 26-09-2003, AL2108, 38593

Inhoudsindicatie

Nr. 38.593 26 september 2003 EC gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 mei 2002, nr. 00/04078, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.593

26 september 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 mei 2002, nr. 00/04078, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1997 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Bezwaar en geding voor het Hof

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen voormelde aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het risico van onjuiste adressering van het aanslagbiljet lag bij belanghebbende, nu deze, na te hebben aangegeven dat de correspondentie naar de b-straat 1 te R moest worden verzonden, vervolgens niet, althans niet voldoende duidelijk, een ander adres aan de Inspecteur heeft opgegeven, en de Inspecteur ten tijde van de verzending van het aanslagbiljet ook uit anderen hoofde niet behoefde te weten dat belanghebbendes adres inmiddels was gewijzigd. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Voorzover de klachten tegen die oordelen zijn gericht, falen zij derhalve.

3.2. Uit het hiervoor in 3.1 overwogene volgt dat de Inspecteur, door het aanslagbiljet te verzenden naar het adres b-straat 1 te R, de aanslag op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, die verzending het gevolg heeft kunnen teweegbrengen dat daags na deze verzending de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen.

3.3. In het oordeel van het Hof dat aan de Inspecteur niet kan worden verweten dat het aanslagbiljet onjuist is geadresseerd, ligt echter nog niet een ontkennend antwoord besloten op de vraag of met betrekking tot de termijnoverschrijding die is begaan door belanghebbende, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. In zijn uitspraak heeft het Hof ten aanzien van belanghebbende slechts vastgesteld dat zij haar adreswijziging niet behoorlijk heeft gemeld aan de Inspecteur, en daaraan een conclusie verbonden wat betreft de juistheid van het handelen van de Inspecteur. Zulks kan niet gelden als een voldoende motivering van een verwerping van het beroep door belanghebbende op de verschoonbaarheid van de begane termijnoverschrijding. Nu 's Hofs uitspraak in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, slagen de klachten in zoverre en kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 184,50.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2003.