Home

Hoge Raad, 25-11-2003, AM2772 AO2199, 00992/03

Hoge Raad, 25-11-2003, AM2772 AO2199, 00992/03

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 november 2003
Datum publicatie
25 november 2003
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AM2772
Formele relaties
Zaaknummer
00992/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 297

Inhoudsindicatie

Ondervragingsrecht. Art. 6 lid 3 sud d EVRM is in acht genomen indien de verdachte de gelegenheid is geboden tot hetzij ondervragen hetzij doen ondervragen van de getuige á charge.

Uitspraak

25 november 2003

Strafkamer

nr. 00992/03

IV/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juni 2002, nummer 23/001972-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) in 1961, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden uitspraak

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 9 februari 2000 - de verdachte ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd" veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voorzover daarin de toepasselijke wetsbepalingen niet volledig zijn vermeld, dat de Hoge Raad bij de toepasselijke wetsbepalingen art. 57 Sr zal toevoegen en het beroep voor het overige zal verwerpen.

3. Beoordeling van het eerste middel

3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat art. 6 EVRM is geschonden, nu de verdachte in hoger beroep op geen enkel moment de gelegenheid heeft gehad om zelf het slachtoffer te ondervragen en/of bij de ondervraging van het slachtoffer aanwezig te zijn.

3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2002 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

"Het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing van het onderzoek om over de voorgedragen wraking te beslissen.

Het onderzoek vindt nu plaats met gesloten deuren. Verdachte bevindt zich niet meer in de zaal. De pers en de begeleidster van [getuige 1] hebben wel toestemming om in de zittingszaal aanwezig te zijn.

De getuige [getuige 1] verschijnt in de zittingszaal.

Op de vragen van de voorzitter (de Hoge Raad leest: doet de getuige) opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum, woon- of verblijfplaats en beroep, zoals hieronder is vermeld, en legt vervolgens op de bij de wet voorgeschreven wijze in handen van de voorzitter de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, alles voor zover hieronder niet anders is vermeld.

De voorzitter wijst de getuige, 18 jaar, zonder beroep, op haar recht zich te verschonen van het beantwoorden van haar gestelde vragen, omdat zij de dochter is van verdachte.

De getuige [getuige 1] wordt het eerst door de raadsman ondervraagd.

De getuige [getuige 1], dochter van de verdachte, geboren op [geboortedatum] 1984, postadres: Bureau Jeugdzorg, te Utrecht schoolgaand, verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:

(...)

De voorzitter heeft, nadat de getuige haar verklaring heeft afgelegd aan de raadsheren en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen aan de getuige, en de raadsman de gelegenheid tegen haar verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen.

De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting teneinde de getuige de gelegenheid te geven te zaal te verlaten.

Na de hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede dat de terechtzitting thans weer openbaar is.

De verdachte is weer aanwezig in de zittingszaal en de voorzitter vat hetgeen buiten aanwezigheid van de verdachte is voorgevallen samen.

De voorzitter vraagt daarop aan de verdachte of hij nog vragen voor de getuige [getuige 1] heeft. De verdachte antwoordt dat zijn zoon een eigen bed heeft en daarin slaapt. De voorzitter vraagt of de verdachte nog opmerkingen wil maken naar aanleiding van het verhoor van de voornoemde getuige. De verdachte antwoordt dat alles wat de getuige gezegd heeft niet waar is."

3.3. Nu de verdachte door de aanwezigheid van zijn raadsman bij het verhoor van de getuige in de gelegenheid is geweest haar vragen te doen stellen, bestaat geen strijd met art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, omdat daarin sprake is van "to examine or have examined witnesses against him", hetgeen aldus is te verstaan dat dit voorschrift in acht is genomen indien de gelegenheid is geboden tot hetzij ondervragen hetzij doen ondervragen (vgl. HR 10 december 1991, NJ 1992, 340).

3.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gelet op art. 81 RO, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Het Hof heeft verzuimd in het verkorte arrest art. 57 Sr. te vermelden onder de wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging is gegrond. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen.

6. Slotsom

Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover daarbij als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust niet art. 57 Sr is vermeld;

Vermeldt in dat verband art. 57 Sr;

Verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. De Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 november 2003.