Hoge Raad, 19-12-2003, AO0651, 38668
Hoge Raad, 19-12-2003, AO0651, 38668
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 december 2003
- Datum publicatie
- 19 december 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AO0651
- Zaaknummer
- 38668
Inhoudsindicatie
Nr. 38.668 19 december 2003 SD gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 augustus 2002, nr. 00/00545, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...
Uitspraak
Nr. 38.668
19 december 2003
SD
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 augustus 2002, nr. 00/00545, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.794, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen, nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 26 maart 2002. Belanghebbende was daarbij niet aanwezig. Na de mondelinge behandeling van de zaak is bij het Hof op 3 april 2002 een brief van belanghebbende binnengekomen, waarin hij mededeelt reeds meerdere dagen door griep geveld te zijn, en waarin hij verzoekt om een nieuwe uitnodiging voor een mondelinge behandeling opdat hij ter zitting aanwezig kan zijn.
3.2. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, onder vermelding dat voor de mondelinge behandeling geen uitstel meer kan worden verleend aangezien de mondelinge behandeling reeds heeft plaatsgevonden en een mondelinge uitspraak is aangezegd tegen 9 april 2002.
3.3. Belanghebbendes klacht over de afwijzing van zijn verzoek treft doel op grond van het navolgende. Het verzoek strekte klaarblijkelijk tot heropening van het onderzoek, als voorzien in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter is blijkens de bewoordingen van dit artikel niet gehouden zodanig verzoek in te willigen. 's Hofs reactie op het verzoek van belanghebbende laat echter geen andere conclusie toe dan dat het Hof de voormelde bepaling over het hoofd heeft gezien, en zich daarom niet een oordeel heeft gevormd omtrent de vraag of het in dit geval tot heropening van het onderzoek wilde overgaan. Die conclusie wordt bevestigd door de brief van de griffier van 3 mei 2002 aan belanghebbende met de mededeling "De wet voorziet niet in heropening".
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2003.