Home

Hoge Raad, 19-12-2003, AO0652, 38874

Hoge Raad, 19-12-2003, AO0652, 38874

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 december 2003
Datum publicatie
19 december 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AO0652
Zaaknummer
38874
Relevante informatie
Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 10.11, Wet milieubeheer [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 15.33

Inhoudsindicatie

Nr. 38.874 19 december 2003 RvS gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 oktober 2002, nr. 01/02571, betreffende na te melden aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht van de gemeente Borne. 1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.874

19 december 2003

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 oktober 2002, nr. 01/02571, betreffende na te melden aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht van de gemeente Borne.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2000 wegens het feitelijk gebruik van het perceel respectievelijk het eigendomsgedeelte a-straat 1 twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de afvalstoffenheffing respectievelijk het rioolrecht van de gemeente Borne opgelegd ten bedrage van ƒ 493,56 respectievelijk ƒ 326,04, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de waarnemend directeur van de sector Financiën, Belastingen en Automatisering van de gemeente Borne zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In artikel 15.33, lid 1, van de Wet milieubeheer is bepaald dat elke gemeente ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan de verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen, een heffing kan instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, feitelijk gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van die wet (in de van 7 januari 1994 tot en met 7 mei 2002 geldende tekst) een verplichting voor de gemeente tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. In overeenstemming met die bepaling is in artikel 3 van de Verordening reinigingsheffingen 1999 - het Hof spreekt als gevolg van een kennelijke misslag van de Verordening reinigingsrechten 1999 - van de gemeente Borne (hierna: de Verordening) bepaald dat onder de naam 'afvalstoffenheffing' een directe belasting wordt geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. In artikel 4, lid 1, van de Verordening is als belastingplichtige aangewezen degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een zodanig perceel.

3.2. Deze bepalingen van de Verordening strekken ertoe, zulks in overeenstemming met artikel 15.33, lid 1, van de Wet milieubeheer, aan de afvalstoffenheffing te onderwerpen degenen die feitelijk gebruik maken van een perceel waarvoor de gemeentelijke inzamelplicht geldt en derhalve te heffen daar waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. In overeenstemming met die strekking is een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan, een perceel in de zin van de Verordening.

3.3. Het Hof heeft, terecht van dit een en ander uitgaande, geoordeeld dat belanghebbende en zijn echtgenote de feitelijke gebruikers zijn van een perceel in de zin van de Verordening. Dat oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst, zodat de daartegen gerichte klacht faalt.

3.4. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2003.