Home

Hoge Raad, 19-12-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8844 AO0656, 39294

Hoge Raad, 19-12-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8844 AO0656, 39294

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 december 2003
Datum publicatie
19 december 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AO0656
Zaaknummer
39294
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

Nr. 39.294 19 december 2003 AB gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2002, nr. 01/03161, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet). 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 39.294

19 december 2003

AB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2002, nr. 01/03161, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaken b-straat 1, b-straat 2, c-straat 1 en c-straat 2 te Q voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op respectievelijk ƒ 174.000, ƒ 149.000, ƒ 161.000 en ƒ 161.000.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd afdeling Heffing en Invordering van de gemeente Zaanstad (hierna: het Hoofd) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: b en w) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

B en w hebben een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft verworpen het standpunt van belanghebbende dat de door hem overgelegde taxatierapporten moeten leiden tot vaststelling van de waarde van de woningen op de waarden zoals in die rapporten vermeld. Het Hof heeft daartoe geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat de aldaar vermelde waarden tot stand zijn gekomen met inachtneming van de ingevolge de Wet in aanmerking te nemen waarderingsregels. Het Hof heeft in dit verband erop gewezen dat in die taxatierapporten geen gebruik is gemaakt van verkoopgegevens van met de woning vergelijkbare referentiepanden.

Aldus heeft het Hof miskend dat de ingevolge de Wet in aanmerking te nemen waarderingsregels weliswaar hulpmiddelen vormen om te bereiken dat het waardebegrip van artikel 17, lid 2, van de Wet wordt gehanteerd, maar dat die waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (HR 29 november 2000, nr. 35797, BNB 2001/52).

3.2. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het Hoofd gemotiveerd heeft betwist dat door zijn taxateur geen rekening zou zijn gehouden met mogelijke verschillen in de staat waarin de woningen zich bevinden of in de mate van onderhoud, en dat belanghebbende zijn standpunt dat de woningen zich ten opzichte van de vergelijkingsobjecten in zodanig slechtere staat bevinden dat de waarde van de woningen naar beneden moet worden bijgesteld, niet met nadere gegevens heeft onderbouwd, zodat hij daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat aanleiding bestaat voor een correctie op de door het Hoofd vastgestelde WOZ-waarden.

Deze oordelen geven blijk van een onjuiste verdeling van de bewijslast. Op het Hoofd rustte immers de last aannemelijk te maken in hoeverre de door hem bij de waardebepaling in aanmerking genomen vergelijkingsobjecten vergelijkbaar waren met de woningen van belanghebbende, alsmede, nu belanghebbende blijkens de weergave van zijn standpunt door het Hof gemotiveerd heeft gesteld op welke punten zijn woningen verschilden van de vergelijkingsobjecten, in hoeverre met eventuele verschillen bij de waardebepaling rekening is gehouden. (vgl. HR 19 april 2000, nr. 35212, BNB 2000/195).

3.3. De op het voorgaande gerichte klachten treffen doel. Verwijzing moet volgen. De overige klachten behoeven geen behandeling.

4. Proceskosten

B en w zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de gemeente Zaanstad aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82, en

veroordeelt b en w in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Zaanstad aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2003.