Hoge Raad, 19-12-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8854 AO0658, 39419
Hoge Raad, 19-12-2003, ECLI:NL:HR:2003:BI8854 AO0658, 39419
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 december 2003
- Datum publicatie
- 19 december 2003
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2003:AO0658
- Zaaknummer
- 39419
Inhoudsindicatie
Nr. 39.419 19 december 2003 RvS gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 februari 2003, nr. 02/00705, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...
Uitspraak
Nr. 39.419
19 december 2003
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 februari 2003, nr. 02/00705, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 24.050, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het eerste onderdeel van het middel bestrijdt 's Hofs oordeel dat artikel 35, lid 2, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) aan afschrijving op het mestquotum (het onderdeel spreekt kennelijk abusievelijk over melkquotum) in de weg staat. Het onderdeel betoogt dat artikel 35, lid 2, letter b, van de Wet niet de afschrijving verhindert op rechten die niet een inkomensbron vormen. Dit onderdeel faalt. De in artikel 35, lid 2, letter b, van de Wet voorkomende uitdrukking "afschrijvingen op zaken" ziet op afschrijvingen op zaken in civielrechtelijke zin, dus voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (artikel 3:2 BW). Aangezien een mestquotum geen zaak in civielrechtelijke zin is, kan afschrijving daarop derhalve niet tot aftrek leiden op de voet van artikel 35, lid 2, letter b, van de Wet.
3.2. Het tweede onderdeel van het middel betoogt dat het Hof heeft miskend dat aftrek van afschrijving op het mestquotum mogelijk is op grond van artikel 35, lid 1, van de Wet. Dit onderdeel faalt omdat het woord "kosten" in lid 1 van artikel 35 van de Wet niet mede op afschrijvingen ziet en afschrijvingen uitsluitend op grond van artikel 35, lid 2, letter b, tot de aftrekbare kosten kunnen worden gerekend.
3.3. Het derde onderdeel betoogt dat doel en strekking van de Wet, te weten het belasten van de zuivere inkomsten, afschrijving op het mestquotum toelaten. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever afschrijvingen tot de aftrekbare kosten willen rekenen, maar deze uitbreiding van aftrekbare kosten uitdrukkelijk willen beperken tot afschrijvingen op zaken. Gelet op deze uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever kunnen afschrijvingen op een mestquotum niet tot de aftrekbare kosten worden gerekend. Derhalve faalt ook dit onderdeel.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2003.