Home

Hoge Raad, 02-04-2004, AL6905, 38123

Hoge Raad, 02-04-2004, AL6905, 38123

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 april 2004
Datum publicatie
2 april 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AL6905
Formele relaties
Zaaknummer
38123
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 25-07-2024 tot 01-08-2024] art. 6:15

Inhoudsindicatie

Fiscaal procesrecht. Tweede bezwaarschrift.

Uitspraak

Nr. 38.123

2 april 2004

AB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 maart 2002, nr. BK/434/01, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.116.239 met toepassing van het tarief van 45 percent op een inkomensbestanddeel groot ƒ 1.056.075. Nadat belanghebbende bij brief van 12 november 2000 een nader bezwaarschrift bij de Inspecteur had ingediend, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 11 mei 2001, onder vermelding dat reeds eerder op een bezwaarschrift tegen deze aanslag was beslist, dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift betoogd dat 's Hofs uitspraak moet worden vernietigd.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 25 augustus 2003 geconcludeerd tot vernietiging van 's Hofs uitspraak en van de uitspraak van de Inspecteur van 11 mei 2001, en het in behandeling doen nemen van het geschrift van belanghebbende van 12 november 2000 als een tijdig ingediend beroepschrift.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan

De onderhavige aanslag is gedagtekend 6 oktober 2000. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bij brief gedagtekend 9 oktober 2000 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij brief van 11 oktober 2000 aan belanghebbende meegedeeld, onder meer, dat hij het bezwaarschrift conform het verzoek had afgedaan en dat de desbetreffende beschikking eerdaags zou worden toegezonden. Bij uitspraak van 2 november 2000 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd. Bij brief van 12 november 2000, ter Inspectie ontvangen op 14 november 2000, heeft belanghebbende op twee punten die bij het eerdere bezwaar niet aan de orde waren geweest, opnieuw bezwaren tegen de aanslag kenbaar gemaakt. Bij uitspraak van 11 mei 2001 heeft de Inspecteur dit geschrift aangemerkt als een tweede bezwaarschrift en dit bezwaar op die grond niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft geoordeeld, kort gezegd, dat de brief van 12 november 2000, gelet op de inhoud ervan, een (nader) bezwaar tegen de aanslag is en niet kan worden aangemerkt als een beroepschrift tegen de uitspraak van 2 november 2000, zodat doorzending van die brief door de Inspecteur aan het Hof niet aan de orde was. Tegen dit oordeel is het eerste middel gericht.

3.2. Het stelsel van de wet brengt mede dat nadat uitspraak op een bezwaarschrift tegen een aanslag is gedaan, een belastingplichtige verder slechts door middel van beroep zijn bezwaren kan doen gelden. Nu de brief van 12 november 2000 geen andere uitlegging toelaat dan dat belanghebbende nadat de aanslag was verminderd nog verder bezwaar had tegen die aanslag, had de Inspecteur ingevolge artikel 6:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dit geschrift zo spoedig mogelijk moeten doorzenden aan het Hof, waarna het Hof het als beroepschrift in behandeling had dienen te nemen. Anders dan het Hof heeft geoordeeld staat daaraan niet in de weg dat belanghebbende zelf in het geschrift heeft gesteld dat het bezwaar is gericht tegen de onderhavige aanslag, en, op nog niet eerder aan de orde gestelde gronden, aan de Inspecteur heeft verzocht de aanslag te corrigeren - artikel 6:15, lid 2, Awb strekt er immers juist toe een belanghebbende tegen de gevolgen van een dergelijke fout te beschermen - noch dat belanghebbende beter had kunnen of moeten weten.

3.3. Het verzuim van de Inspecteur om aan artikel 6:15, lid 2, Awb te voldoen, mag niet ten nadele van belanghebbende strekken. Het Hof had daarom voorts moeten oordelen dat voor het als beroepschrift aan te merken geschrift als ontvangstdatum bij het Hof had te gelden de datum van ontvangst door de Inspecteur indien zich een van de gevallen heeft voorgedaan die waren vermeld in de destijds geldende tekst van artikel 6:15, lid 3, Awb of, in andere gevallen, de datum die twee weken daarna ligt (HR 8 december 1999, nrs. 33594 en 34984, BNB 2000/38 en 2000/39). Gelet op de vaststaande data had in beide situaties het geschrift als een tijdig ingediend beroepschrift moeten worden aangemerkt.

3.4. Uit hetgeen onder 3.2 en 3.3 is overwogen, volgt dat voorzover in middel 1 een klacht van die strekking ligt besloten, het gegrond is. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De uitspraak van de Inspecteur van 11 mei 2001 moet worden vernietigd, en het verwijzingshof dient alsnog belanghebbendes geschrift van 12 november 2000 als een tijdig ingediend beroepschrift in behandeling te nemen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede die van de Inspecteur van 11 mei 2001,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

verstaat dat het verwijzingshof belanghebbendes geschrift van 12 november 2000 als een tijdig ingediend beroepschrift in behandeling neemt, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2004.