Home

Hoge Raad, 18-06-2004, AN4856, 38602

Hoge Raad, 18-06-2004, AN4856, 38602

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 juni 2004
Datum publicatie
18 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AN4856
Formele relaties
Zaaknummer
38602

Inhoudsindicatie

Nr. 38.602 18 juni 2004 EC gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 april 2002, nr. P00/01855, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.602

18 juni 2004

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 april 2002, nr. P00/01855, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 53.393. Vervolgens is aan hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 443.793, waarvan f 390.400 belast naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, (hierna: de Wet) tekst 1997, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 443.793, waarvan f 390.400 belast naar het tarief van 25 percent. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal Th. Groeneveld heeft op 23 september 2003 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot het afdoen van de zaak door de Hoge Raad.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende was tezamen met twee broers directeur van en, ieder voor 1/3 deel, aandeelhouder in K Holding B.V. (hierna: de holding). Deze holding hield alle aandelen in L B.V. Belanghebbende heeft zijn aandelen in de holding, waarop ƒ 30.000 was gestort, verworven voor ƒ 30.000. Eind 1996 is tussen belanghebbende en de holding overeenstemming bereikt over de verkoop van deze aandelen aan de holding voor een bedrag van f 420.400. De betaling van de koopsom heeft begin 1997 plaatsgevonden.

3.2. Tussen partijen is in geschil of er zich een nieuw feit voordoet dat grond voor navordering kan opleveren en of in 1997 de bij de verkoop gerealiseerde winst belast kan worden als inkomsten uit vermogen of als winst uit aanmerkelijk belang.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de vervreemding onder de sedert 1 januari 1997 geldende wettelijke regeling niet leidt tot kwalificatie van het voordeel als winst uit aanmerkelijk belang maar dat dit voordeel, overeenkomstig de in 1996 geldende regeling, moet worden gerekend tot de inkomsten uit vermogen, hetgeen leidt tot inkomsten die belanghebbende op grond van het bepaalde van artikel 33 van de Wet in 1997 heeft genoten en die derhalve in het inkomen van dat jaar moeten worden begrepen. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat op deze inkomsten het tarief van 25 percent, genoemd in artikel 57a, lid 2, van de Wet, van toepassing is.

3.4. Middel II faalt op de gronden vermeld in het heden tussen dezelfde partijen gewezen arrest in de zaak met nummer 38601.

3.5. Middel I kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.