Home

Hoge Raad, 27-02-2004, AO0973, C02/256HR

Hoge Raad, 27-02-2004, AO0973, C02/256HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 februari 2004
Datum publicatie
27 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO0973
Formele relaties
Zaaknummer
C02/256HR
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 50

Inhoudsindicatie

27 februari 2004 Eerste Kamer Nr. C02/256HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: 1. [Eiseres 1], gevestigd te [vestigingsplaats], 2. [Eiseres 2], gevestigd te [vestigingsplaats], 3. [Eiseres 3], gevestigd te [vestigingsplaats], 4. [Eiseres 4], gevestigd te [vestigingsplaats], 5. KLEIN WESTLAND B.V., gevestigd te Elsendorp, 6. [Eiseres 6], gevestigd te [vestigingsplaats], 7. [Eiseres 7], gevestigd te [vestigingsplaats], 8. TUINBOUWBEDRIJF VERSA B.V., gevestigd te Aarle-Rixtel, en 9. HANDELSKWEKERIJ DE ZITTERD B.V., gevestigd te Aarle-Rixtel, EISERS tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n 1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën/de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Helmond), gevestigd te 's-Gravenhage, en 2. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN HELMOND, gevestigd te Helmond, VERWEERDERS in cassatie, advocaat: aanvankelijk mr. E. Platzer, thans mr. M.J. Schenck 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

27 februari 2004

Eerste Kamer

Nr. C02/256HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiseres 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [Eiseres 2],

gevestigd te [vestigingsplaats],

3. [Eiseres 3],

gevestigd te [vestigingsplaats],

4. [Eiseres 4],

gevestigd te [vestigingsplaats],

5. KLEIN WESTLAND B.V.,

gevestigd te Elsendorp,

6. [Eiseres 6],

gevestigd te [vestigingsplaats],

7. [Eiseres 7],

gevestigd te [vestigingsplaats],

8. TUINBOUWBEDRIJF VERSA B.V.,

gevestigd te Aarle-Rixtel, en

9. HANDELSKWEKERIJ DE ZITTERD B.V.,

gevestigd te Aarle-Rixtel,

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Financiën/de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen Helmond),

gevestigd te 's-Gravenhage, en

2. DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ ONDERNEMINGEN HELMOND,

gevestigd te Helmond,

VERWEERDERS in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. E. Platzer,

thans mr. M.J. Schenck.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eisers tot cassatie - verder te noemen: de Tuinders - hebben bij exploot van 1 september 2000 verweerder in cassatie sub 2 - verder te noemen: de Ontvanger - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:

primair de Ontvanger te veroordelen om zich te onthouden van het versneld invorderbaar verklaren van de ambtshalve op te leggen aanslag en het te dier zake mogelijk uit te vaardigen dwangbevel, en

subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van dit geding.

Bij exploot van 24 augustus 2000 hebben de Tuinders verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: de Staat - in kort geding gedagvaard voor de president van de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:

primair de Staat te veroordelen om zich te onthouden van enig contact met de Tuinders buiten de advocaten-gemachtigde om in dier voege dat de Staat zich zal dienen te verstaan met de advocaten-gemachtigde van de Tuinders, een en ander op verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elk zodanig contact buiten de advocaten-gemachtigde om dat de Inspecteur met de Tuinders zoekt,

subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.

Op verzoek van de Ontvanger heeft de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch bij vonnis van 11 september 2000 de bij dagvaarding van 1 september 2000 tegen de Ontvanger aangebrachte procedure wegens verknochtheid verwezen naar de president van de rechtbank te 's-Gravenhage.

De Ontvanger heeft de vordering bestreden.

De Staat heeft in conventie de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Tuinders te veroordelen:

1. tot nakoming van de informatieverplichtingen uit art. 47 tot en met 56 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elke dag dat niet aan een verzoek tot nakoming van een verplichting uit een van deze artikelen wordt voldaan, meer in het bijzonder:

a. tot het desgevraagd verlenen van toegang zoals bedoeld in art. 50 AWR, op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elke weigering tot het verlenen van die toegang;

b. tot het beantwoorden van de vragen, gesteld in de vragenbrieven d.d. 15 augustus 2000 (door de Tuinders in conventie overgelegd als productie 1), op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van ƒ 25.000,-- voor elke dag dat deze beantwoording achterwege blijft;

2. tot veroordeling van de Tuinders in conventie tevens gedaagden in reconventie in de kosten van dit geding.

De Tuinders hebben in reconventie de vorderingen bestreden.

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 september 2000 (rolnummer KG 00/1107), gewezen tussen de Tuinders en de Staat, in conventie de door de Tuinders gevorderde voorzieningen geweigerd en in reconventie ieder van de Tuinders veroordeeld tot nakoming van hun verplichtingen ten dienste van de belastingheffing uit de artikelen 47 tot en met 56 AWR, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor elke dag dat niet aan een verzoek tot nakoming van een verplichting uit een van deze artikelen wordt voldaan, meer in het bijzonder tot het desgevraagd verlenen van toegang zoals bedoeld in art. 50 AWR, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,-- voor elke weigering tot het verlenen van die toegang.

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 september 2000 (rolnummer KG 00/1189), gewezen tussen de Tuinders en de Ontvanger, de door de Tuinders gevorderde voorzieningen geweigerd.

Tegen deze vonnissen hebben de Tuinders bij een exploot van 11 oktober 2000 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft beide zaken gevoegd behandeld.

Bij twee arresten van 16 mei 2002 (rolnummers C00.1133A en C00.1133B) heeft het hof de bestreden vonnissen bekrachtigd.

Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof hebben de Tuinders bij een exploot van 27 juni 2002 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staat en de Ontvanger hebben primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Tuinders in hun cassatieberoep, subsidiair tot verwerping van het door hen ingestelde cassatieberoep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt ertoe dat het beroep op niet-ontvankelijkheid behoort te worden verworpen, dat de beide zaken die in dit cassatieberoep aan de orde zijn, in cassatie worden gesplitst en dienovereenkomstig behandelend, en dat het cassatieberoep (in beide) zaken behoort te worden verworpen.

De advocaat van de Tuinders heeft bij brief van 12 december 2003 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Staat en de Ontvanger hebben bij wege van exceptief verweer aangevoerd dat de Tuinders niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat een goede procesorde zich ertegen verzet dat beroep in cassatie tegen in verschillende gedingen gewezen uitspraken wordt ingesteld bij één en hetzelfde exploot van dagvaarding en in het onderhavige geval geen rechtvaardiging bestaat voor het aannemen van een uitzondering op deze hoofdregel.

Zoals in het arrest van de Hoge Raad van 7 maart 1980 (nr. 11539, NJ 1980, 611) is overwogen, verzet een goede procesorde zich er in het algemeen tegen dat beroep in cassatie tegen in verschillende gedingen gewezen uitspraken wordt ingesteld bij een en hetzelfde exploot van dagvaarding, doch geldt zulks niet in alle gevallen. In dit arrest werd een uitzondering aanvaard voor het geval dat het beroep zich richt tegen twee op dezelfde dag uitgesproken vonnissen, door dezelfde rechter en tussen dezelfde partijen gewezen in gedingen die betrekking hebben op vorderingen welke gewoonlijk verenigd aan de rechter worden voorgelegd maar in dit geval ieder in een afzonderlijk geding waren ingesteld. Ook in het onderhavige geval staat de goede procesorde niet in de weg aan de ontvankelijkheid van een bij één exploot ingesteld cassatieberoep, nu de Ontvanger, toen de zaak aanhangig was bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, verwijzing wegens verknochtheid met de voor de rechtbank te 's-Gravenhage aanhangige procedure tussen de Tuinders en de Staat heeft verzocht en beide zaken, nadat die verwijzing met instemming van de Tuinders had plaatsgevonden, vervolgens in de feitelijke instanties steeds samen zijn berecht. Het hier aan de orde zijnde verweer moet derhalve worden verworpen.

4. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt de Tuinders in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat en de Ontvanger begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 27 februari 2004.