Hoge Raad, 08-10-2004, AO1215, 39563
Hoge Raad, 08-10-2004, AO1215, 39563
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2004
- Datum publicatie
- 8 oktober 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AO1215
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO1215
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8108
- Zaaknummer
- 39563
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aandelenlease. Vormt rente aftrekbare kosten of persoonlijke verplichting?
Uitspraak
Nr. 39.563
8 oktober 2004
AB
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 februari 2003, nr. BK-00/01937, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.314, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag verminderd tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 13 november 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft op 3 mei 1996 met een bank twee aandelenleaseovereenkomsten gesloten, welke in grote lijnen het volgende inhielden:
- de aankoop ten behoeve van belanghebbende van een aantal (certificaten van) aandelen Dordtsche Petroleum-Industrie Maatschappij N.V. (hierna: Dordtsche),
- de financiering van die aankoop met een lening van de bank,
- de vooruitbetaling voor vijf jaren van de door belanghebbende over die lening verschuldigde rente,
- het recht van belanghebbende op het op de aandelen Dordtsche uitgekeerde dividend, naar zijn keuze in contanten of in aandelen ten laste van de agioreserve,
- de verkoop van die aandelen na de periode waarover is vooruitbetaald en de aflossing van de lening uit de verkoopopbrengst.
3.1.2. Belanghebbende heeft op de beide leningen in 1996 in totaal ƒ 147.024,38 aan rente vooruitbetaald.
3.1.3. Dordtsche is een vennootschap die uitsluitend houdster is van aandelen Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij N.V., welke vennootschap uitsluitend dividend in contanten uitkeert. Dordtsche keerde sinds 1994 zogenoemd keuzedividend uit, dat wil zeggen dat de tot het dividend gerechtigden konden kiezen tussen een uitkering in contanten en een uitkering in aandelen ten laste van de agioreserve. Belanghebbende heeft in de jaren 1996, 1997, 1998 en 1999 gekozen voor uitkering in aandelen ten laste van de agioreserve. In 2000 heeft hij gekozen voor uitkering in contanten.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende vooruitbetaalde rente moet worden gerekend tot de aftrekbare kosten, in welk geval de met inachtneming van de door artikel 38, lid 6, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in de tot en met 1998 geldende tekst (hierna: de Wet) aan 1998 toegerekende rente bij de berekening van het onzuivere inkomen volledig in aftrek komt, dan wel moet worden gerekend tot de persoonlijke verplichtingen, in welk geval de aan 1998 toegerekende rente bij de berekening van het inkomen slechts tot maximaal ƒ 15.000 aftrekbaar is. In de door het Hof gegeven oordelen ligt besloten dat de rente tot de aftrekbare kosten moet worden gerekend. Daartegen richt zich het middel.
3.3. Het gaat in dit geval om financieringskosten ter zake van aandelen Dordtsche in de vorm van vooruitbetaalde rente over een periode van vijf jaar na de aankoop van die aandelen door belanghebbende. Gewone aandelen in een vennootschap zijn naar hun aard in de regel geschikt en bestemd om, in de vorm van door de vennootschap uiterlijk bij de liquidatie daarvan uit te keren winst, voordelen op te leveren die volgens de Wet belastbare inkomsten zijn. In overeenstemming hiermede heeft het Hof, in cassatie onbestreden, geoordeeld dat in 1998 ook voor de aandelen Dordtsche gold dat zij uitzicht boden op inkomsten in de hier bedoelde zin. De financieringskosten van zodanige aandelen, en dus ook van de aandelen Dordtsche, behoren tot de - bij de houder ervan in aanmerking te nemen - kosten drukkende op toekomstige belastbare inkomsten. Dit is anders indien de houder zodanig heeft beschikt over het recht op de inkomsten uit de aandelen dat redelijkerwijs niet te verwachten valt dat deze aandelen hem in de toekomst nog enig tot het inkomen behorend voordeel zullen opleveren. Aangezien in het onderhavige geval uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt van (een stelling omtrent) een zodanige beschikkingshandeling, is er geen reden aan de betaalde rente het karakter van aftrekbare kosten te ontzeggen. Het middel berust op de opvatting dat voor aftrek alleen plaats is indien belanghebbende beoogde gedurende de looptijd van de overeenkomsten belastbare inkomsten te genieten en ook redelijkerwijze kon worden verwacht dat dit het geval zou zijn. Gelet op het hiervoor overwogene is die opvatting onjuist. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, L. Monné, P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2004.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.