Home

Hoge Raad, 19-11-2004, AO3315, 39100

Hoge Raad, 19-11-2004, AO3315, 39100

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 november 2004
Datum publicatie
19 november 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO3315
Formele relaties
Zaaknummer
39100

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is bij een aanslagbiljet van 2 juli 2000 uitgenodigd tot betaling van ƒ 139.214 van douanerechten. Het tegen die uitnodiging door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Tariefcommissie.

Het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) is met ingang van 1 januari 2002 in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

Uitspraak

Nr. 39.100

19 november 2004

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 december 2002, in de zaak nr. 01/90033 DK (voorheen nr. 0033/2001 TC), betreffende na te melden uitnodiging tot betaling van douanerechten.

1. Uitnodiging tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende is bij een aanslagbiljet van 2 juli 2000 uitgenodigd tot betaling van ƒ 139.214 van douanerechten. Het tegen die uitnodiging door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Tariefcommissie.

Het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) is met ingang van 1 januari 2002 in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 15 januari 2004 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende (douane-expediteur) heeft diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan afzonderlijk voor tentdoeken en voor tentstokken, alle afkomstig uit China en bestemd om gezamenlijk kampeertenten te vormen. De partijen tentdoeken enerzijds en de partijen tentstokken anderzijds werden telkens met hetzelfde schip, maar in afzonderlijke containers, vanuit China naar Z vervoerd. De tentdoeken respectievelijk de tentstokken werden door belanghebbende op dezelfde dag bij dezelfde douanepost aangeboden en aangegeven voor het vrije verkeer en zijn daarna rechtstreeks bij de importeur afgeleverd.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat door belanghebbende kampeertenten in niet-gemonteerde staat zijn ingevoerd, dat de op de door belanghebbende ingediende aangiften vermelde goederen voor de toepassing van het Gemeenschappelijk Douanetarief (hierna: GDT) moeten worden beoordeeld alsof zij op één aangifte waren ingevoerd, en, dat de onderhavige door belanghebbende voor het vrije verkeer aangegeven goederen met toepassing van de indelingsregels 1, 2a, 2b en 3b, moeten worden ingedeeld in post 6306 van het GDT.

3.3. Het Hof heeft met juistheid vooropgesteld dat iedere aangifte voor het vrije verkeer in beginsel op zichzelf staat en als zodanig dient te worden beoordeeld.

Het in dit kader van toepassing zijnde gemeenschapsrecht, te weten het Communautair douanewetboek (hierna:CDW), de Uitvoeringsverordening CDW en Verordening (EEG) nr. 2658/87, met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, voorziet - voor de toepassing van de Gecombineerde Nomenclatuur - niet in de mogelijkheid tot het samenvoegen van aangiften van verschillende afzonderlijk verpakte, aangeboden en aangegeven goederen. Derhalve is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat 's-Hofs oordeel dat - voor de toepassing van de Gecombineerde Nomenclatuur - van vermeld uitgangspunt moet worden afgeweken ten aanzien van de op de door belanghebbende ingediende aangiften vermelde goederen en deze goederen moeten worden beoordeeld alsof zij op één aangifte voor het vrije verkeer waren aangegeven, in strijd is met vorenbedoelde indelingsregels. Het door het Hof aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1994, C-35/93, Develop Dr. Eisbein, Jur. EG 1994, blz.I-2655, doet hieraan niet af. In die zaak immers werden alle onderdelen tezamen aangeboden en door middel van een enkele aangifte aangegeven.

Het middel dat opkomt tegen dat oordeel, treft doel. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de uitnodiging tot betaling,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 327 alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 450 (€ 204,20), derhalve in totaal € 531,20,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2004.