Home

Hoge Raad, 13-02-2004, AO3645, 37844

Hoge Raad, 13-02-2004, AO3645, 37844

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 februari 2004
Datum publicatie
13 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO3645
Zaaknummer
37844
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 220d

Inhoudsindicatie

Nr. 37.844 13 februari 2004 RvS gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2001, nr. BK-00/01616, betreffende na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Naaldwijk. 1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 37.844

13 februari 2004

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2001, nr. BK-00/01616, betreffende na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Naaldwijk.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1999 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Naaldwijk opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 530.000, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de seniormedewerker Belastingen van de gemeente Naaldwijk zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, alsmede gebruiker, van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de onroerende zaak). Aldaar wordt een kwekerij uitgeoefend. Jaarlijks vindt gedurende de periode juni tot en met november chrysantenteelt in de grond plaats, en gedurende de periode december tot en met mei geraniumteelt op doek (zogenoemde substraatteelt).

3.2. Het geschil in cassatie betreft de vraag of de waarde van de onroerende zaak bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking dient te worden gelaten op grond van de in artikel 4, lid 1, aanhef en letters a en b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen Naaldwijk 1997 (tekst 1999; hierna: de Verordening) vervatte vrijstellingen voor ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond respectievelijk gebouwde eigendommen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in letter a bedoelde cultuurgrond.

Het Hof heeft dienaangaande geoordeeld dat niet met recht op deze vrijstellingen aanspraak kan worden gemaakt en daartoe redengevend geoordeeld dat in het onderhavige geval op 1 januari 1999 geen sprake was van teelt in cultuurgrond als bedoeld in artikel 4, lid 1, aanhef en letter a dan wel b, van de Verordening.

3.3. Voor het antwoord op de vraag of de in evenvermelde bepalingen vervatte vrijstellingen van toepassing zijn, is beslissend of, beoordeeld naar de omstandigheden aan het begin van het kalenderjaar, de desbetreffende grond het karakter heeft van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, dat is grond die in hoofdzaak de functie heeft gewassen te voeden en te doen groeien.

De hiervoor onder 3.1 vermelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat, beoordeeld naar de omstandigheden aan het begin van het jaar 1999, de onderwerpelijke grond niet het karakter had van grond welke in hoofdzaak de functie had gewassen te voeden en te doen groeien. De beslissing van het Hof is derhalve juist, zodat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2004.