Home

Hoge Raad, 27-02-2004, AO4493, 39490

Hoge Raad, 27-02-2004, AO4493, 39490

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 februari 2004
Datum publicatie
27 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO4493
Zaaknummer
39490
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8

Inhoudsindicatie

Nr. 39.490 27 februari 2004 fp gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 december 2002, nr. 00/01917, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 39.490

27 februari 2004

fp

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 december 2002, nr. 00/01917, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 4.780.401, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.736.051. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

3. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het Hof heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van de Milieulijst 1997 overeenkomstig de bedoeling van de regelgever meebrengt dat belanghebbende recht heeft op willekeurige afschrijving van de door haar aangeschafte installaties.

Het daartegen gerichte middel faalt, nu het Hof met betrekking tot dit geschilpunt op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de door belanghebbende verzochte energie-investeringsaftrek terecht heeft geweigerd, omdat niet in geschil is dat de wettelijk vereiste verklaring van de Minister van Economische Zaken niet is afgegeven.

Tussen partijen is niet in geschil dat door de Inspecteur is toegezegd dat hij voor wat betreft de energie-investeringsaftrek aan zou sluiten bij de beslissing met betrekking tot de willekeurige afschrijving. Het Hof heeft derhalve, nu het belanghebbende op dit punt in het gelijk stelde, ten onrechte belanghebbendes beroep voor wat betreft de energie-investeringsaftrek ongegrond geoordeeld. Het middel slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

5. Proceskosten

Zowel wat betreft het principale cassatieberoep van de Staatssecretaris als wat betreft het incidentele cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris ongegrond,

verklaart het incidentele beroep van belanghebbende gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.280.051, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2004.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.