Home

Hoge Raad, 04-06-2004, AO6014, C02/333HR

Hoge Raad, 04-06-2004, AO6014, C02/333HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juni 2004
Datum publicatie
4 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO6014
Formele relaties
Zaaknummer
C02/333HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 81

Inhoudsindicatie

4 juni 2004 Eerste Kamer Nr. C02/333HR JMH/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerder, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n GEMEENTE NIJMEGEN, gevestigd te Nijmegen, VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseres, advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

4 juni 2004

Eerste Kamer

Nr. C02/333HR

JMH/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie, voorwaardelijk

incidenteel verweerder,

advocaat: mr. E. Grabandt,

t e g e n

GEMEENTE NIJMEGEN,

gevestigd te Nijmegen,

VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk

incidenteel eiseres,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: de gemeente - heeft bij exploot van 14 juni 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. te verklaren voor recht dat de gemeente eigenaar is van het gehele perceel kadastraal bekend gemeente Hatert, sectie [A], nummer [001], gelegen aan de [a-straat 1] in Nijmegen, inclusief het bewuste perceelsgedeelte ter grootte van (ongeveer) 1 are en 35 centiare, zoals schetsmatig en bij benadering met ruitarcering aangegeven op de als productie 1 in het geding gebrachte tekening;

2. [eiser] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis een verklaring af te geven tot waardeloosheid van de inschrijving d.d. 12 januari 1998 van de verklaring van notaris J.J.M ten Berge omtrent het vermeende recht van [eiser] ten aanzien van het onder 1 genoemde bewuste perceelsgedeelte, op straffe van een dwangsom van ƒ 1.500,-- voor iedere dag dat hij hieraan niet (geheel) voldoet;

3. [eiser] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het onder 1 genoemde perceelsgedeelte te ontruimen met al degenen die en al hetgeen dat zich daarop van zijnentwege bevinden respectievelijk bevindt, en vervolgens ontruimd te houden, met machtiging van de gemeente om bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze ontruiming zelf te bewerkstelligen, met de hulp van de sterke arm en politie en justitie en op kosten van [eiser], met gelasting van hem deze kosten aan de gemeente te voldoen;

4. [eiser] te veroordelen in de kosten van dit geding.

[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 augustus 1999 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 25 november 1999 het gevorderde afgewezen.

Tegen dit eindvonnis heeft de gemeente hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.

Bij tussenarrest van 12 juni 2001 heeft het hof de gemeente tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft het hof bij eindarrest van 27 augustus 2002 het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 25 november 1999 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de gemeente alsnog toegewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De gemeente heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de gemeente mede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.

3. Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het principale beroep;

veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 4 juni 2004.