Home

Hoge Raad, 02-04-2004, AO6958, 39217

Hoge Raad, 02-04-2004, AO6958, 39217

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 april 2004
Datum publicatie
2 april 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO6958
Formele relaties
Zaaknummer
39217
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8

Inhoudsindicatie

Nr. 39.217 2 april 2004 WM gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 januari 2003, nr. 01/01679, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 39.217

2 april 2004

WM

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 januari 2003, nr. 01/01679, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 280.773.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

Het Hof heeft op goede gronden een juiste beslissing gegeven. Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2004.