Home

Hoge Raad, 18-06-2004, AP1891, 39207

Hoge Raad, 18-06-2004, AP1891, 39207

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 juni 2004
Datum publicatie
18 juni 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AP1891
Zaaknummer
39207
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 7:12, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Waardering tussenwoning.

Uitspraak

Nr. 39.207

18 juni 2004

Za

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 december 2002, nr. BK-01/03054, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 272.000 (€ 123.428).

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Berkel en Rodenrijs (hierna: het Hoofd) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkel en Rodenrijs heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Belanghebbende heeft tegen de vaststelling van de waarde van de door hem gebruikte woning a-straat 1 te Q op ƒ 272.000 als bezwaar aangevoerd dat die blijkens het gemeentelijke taxatieverslag als hoekwoning gewaardeerd is terwijl het in werkelijkheid een tussenwoning is, en dat bezwaar in beroep herhaald. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard op basis van twee overwegingen, namelijk (a) dat uit de gedingstukken blijkt dat de waarde van de woning gelijk is aan de vastgestelde waarde van de belendende onroerende zaak a-straat 2 en (b) dat het voorts niet aan het Hof is gebleken dat de vastgestelde waarde van de woning, waarbij het Hof het door het Hoofd overgelegde taxatieverslag met de daarin vermelde referentieobjecten in aanmerking neemt, niet als juist kan worden aangemerkt.

3.2. De in hetgeen belanghebbende in cassatie heeft aangevoerd besloten liggende motiveringsklacht slaagt. Zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat de waarde van de door belanghebbende gebruikte woning gelijk is aan de (eveneens op ƒ 272.000) vastgestelde waarde van de daarnaast gelegen woning. 's Hofs oordeel dat niet gebleken is dat de vastgestelde waarde niet als juist kan worden aangemerkt, kan de ongegrondverklaring van het beroep niet zelfstandig dragen, reeds omdat, zoals belanghebbende terecht aanvoert, één der referentieobjecten die vermeld zijn in het taxatieverslag dat het Hof bij zijn oordeel in aanmerking heeft genomen, eveneens als hoekwoning is omschreven.

3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De zaak moet worden verwezen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de gemeente Berkel en Rodenrijs aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 82.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.