Hoge Raad, 25-06-2004, AP4377, 38997
Hoge Raad, 25-06-2004, AP4377, 38997
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 juni 2004
- Datum publicatie
- 25 juni 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AP4377
- Zaaknummer
- 38997
Inhoudsindicatie
Interne compensatie
Uitspraak
Nr. 38.997
25 juni 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 november 2002, nr. 99/01918, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.371, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 83.543. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel dat geen 'interne compensatie' van teveel afgetrokken hypotheekrente met de aan G betaalde rente en kosten kan plaatsvinden, reeds omdat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag een aantekening heeft gemaakt waaruit blijkt dat hij heeft gecontroleerd dat het bij de aangifte opgevoerde bedrag aan hypotheekrente ook is betaald.
3.2. Deze redengeving geeft onvoldoende inzicht in 's Hofs gedachtegang.
Indien aan 's Hofs oordeel de opvatting ten grondslag ligt dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor 'interne compensatie' kan opleveren, berust het op een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 9 december 1998, nr. 33370, BNB 1999/68).
Indien eraan ten grondslag ligt het oordeel dat in feite niet een te hoog bedrag aan hypotheekrente in de aangifte is begrepen en deze dus op dit punt juist was, behoeft zulks nadere motivering, welke evenwel ontbreekt. De enkele omstandigheid immers dat de Inspecteur bij de aanslagregeling een bewijs van betaling van ƒ 89.525 aan Nationale Nederlanden heeft gezien, is onvoldoende voor het oordeel dat dat bedrag (ten volle) is betaald ter zake van hypotheekrente, nu de Inspecteur in zijn vertoogschrift heeft gesteld dat nader uit een brief van Nationale Nederlanden is gebleken dat in het onderhavige jaar slechts ƒ 71.550 aan hypotheekrente is betaald.
Opmerking verdient nog dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van de Inspecteur dat de drempel van de buitengewone lasten bij de aanslagregeling onjuist is vastgesteld en dat ook dat bij herberekening van het belastbare inkomen dient te worden hersteld.
3.3. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2004 .