Hoge Raad, 25-06-2004, AP4380, 39578
Hoge Raad, 25-06-2004, AP4380, 39578
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 juni 2004
- Datum publicatie
- 25 juni 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AP4380
- Zaaknummer
- 39578
- Relevante informatie
- Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11, Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 32, Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-07-01 met twk tot 2012-01-01] art. 23
Inhoudsindicatie
Nr. 39.578 25 juni 2004 JS gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 mei 2003, nr. 02/00433, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof...
Uitspraak
Nr. 39.578
25 juni 2004
JS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 1 mei 2003, nr. 02/00433, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 1858, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele klachten aangevoerd. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. A is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Naast haar directeur heeft belanghebbende geen ander personeel in dienst. Belanghebbende is lid van de maatschap B, notarissen te Q.
3.1.2 In het naheffingstijdvak heeft belanghebbende ten behoeve van haar directeur gebruik gemaakt van de premiespaarregeling als bedoeld in artikel 11, lid 6, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1997; hierna: de Wet) en van de spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32, eerste lid van de Wet.
3.2. Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of de directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende door de werking van artikel 23 van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling) is uitgesloten van deelname aan de premiespaarregeling en de spaarloonregeling.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
3.3. Voorzover de klachten opkomen tegen 's Hofs oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de maatschap waarin belanghebbende participeert in het naheffingstijdvak werknemers in loondienst heeft gehad, treffen zij doel. De Inspecteur heeft in zijn conclusie van dupliek immers uitdrukkelijk afstand genomen van zijn met dat oordeel overeenstemmende standpunt, zodat tussen partijen niet langer in geschil was dat er bij de maatschap waarin belanghebbende participeerde wel personeel in dienstbetrekking was.
De klachten kunnen evenwel niet tot cassatie leiden. De werknemers die in dienst zijn bij de maatschap waarvan belanghebbende maat is, kunnen voor de toepassing van artikel 23 van de Uitvoeringsregeling niet geacht worden werknemer te zijn van belanghebbende. Het Hof heeft derhalve, wat er zij van de daarvoor gebezigde gronden, terecht geoordeeld dat de directeur van belanghebbende is uitgesloten van de premiespaarregeling en de spaarloonregeling.
3.4. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2004.