Home

Hoge Raad, 01-10-2004, AQ8179, C03/056HR

Hoge Raad, 01-10-2004, AQ8179, C03/056HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 oktober 2004
Datum publicatie
1 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AQ8179
Formele relaties
Zaaknummer
C03/056HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 385, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 08-03-2025 tot 01-01-2026] art. 111

Inhoudsindicatie

1 oktober 2004 Eerste Kamer Nr. C03/056HR RM/JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], voor zich alsmede in zijn hoedanigheid van directeur/aandeelhouder van de gefailleerde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n 1. G.M.L. BEHEER B.V., voorheen G.M.L. Holding B.V., gevestigd te Heerlen, 2. GLASMY B.V., voorheen Glasmaatschappij [B] B.V., gevestigd te Heerlen, VERWEERSTERS in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...

Uitspraak

1 oktober 2004

Eerste Kamer

Nr. C03/056HR

RM/JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser], voor zich alsmede in zijn hoedanigheid van directeur/aandeelhouder van de gefailleerde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V.,

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

1. G.M.L. BEHEER B.V., voorheen G.M.L. Holding B.V.,

gevestigd te Heerlen,

2. GLASMY B.V., voorheen Glasmaatschappij [B] B.V.,

gevestigd te Heerlen,

VERWEERSTERS in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 8 april 2002 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - voor zich alsmede in zijn hoedanigheid van directeur/aandeelhouder van de gefailleerde besloten vennootschap [A] B.V. - verder te noemen: [A] - de rechtbank verzocht haar vonnis van 6 juni 1974 waarbij [A] in staat van faillissement is verklaard, te herroepen.

De zaak is op grond van het bepaalde in art. 40 lid 2 RO behandeld door rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij de rechtbank te Utrecht, als rechters-plaatsvervangers in de rechtbank te 's-Gravenhage.

Bij beschikking van 19 juni 2002 heeft de rechtbank [eiser] bevolen om verweersters in cassatie - verder ook te noemen: de vennootschappen - tegen de terechtzitting van de rechtbank van 13 augustus 2002 op te roepen en [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn stellingen bij dagvaarding aan te vullen overeenkomstig het bepaalde in art. 111 Rv.

Bij dagvaarding van 5 augustus 2002 - hersteld bij exploot van 20 augustus 2002 - heeft [eiser] verweerders in cassatie gedagvaard en daarbij gevorderd de uitspraak van 6 juni 1974 van de rechtbank waarbij [A] in staat van faillissement is verklaard, te herroepen.

De vennootschappen zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 december 2002 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Dit vonnis alsmede genoemde beschikking van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding, gedateerd 3 januari 2003, is aan verweersters in cassatie betekend ten kantore van mr. F.W. Udo, curator in de faillissementen van deze vennootschappen.

Bij arrest van 9 mei 2003, NJ 2003, 469 heeft de Hoge Raad [eiser] bevolen de cassatiedagvaarding bij herstelexploot te doen betekenen aan de vennootschappen op de wijze voorgeschreven in art. 50 of 54 Rv.

Bij herstelexploot van 25 juni 2003 heeft [eiser] de cassatiedagvaarding doen betekenen aan de woonplaats van [betrokkene 1] als bestuurder van verweersters in cassatie.

De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Tegen de vennootschappen is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] toegelicht zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 11 juni 2004 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het middel klaagt dat de rechtbank in haar hiervoor onder 1 vermelde tussenbeschikking van 19 juni 2002 ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu het door [eiser] aangewende rechtsmiddel van herroeping betrekking heeft op een vonnis (tot faillietverklaring), het geding ingevolge art. 385 Rv. ingeleid diende te worden met een dagvaarding en niet met een verzoekschrift, zoals [eiser] had gedaan, en hem derhalve ten onrechte G.M.L. Holding B.V. en Glasmaatschappij [B] B.V. alsnog bij dagvaarding in rechte heeft laten betrekken.

3.2 Het middel kan wegens gemis aan belang niet tot cassatie leiden. Het bevat immers, terecht (vgl. HR 9 december 1983, nr. 12271, NJ 1984, 384), geen klacht tegen de op 18 december 2002 door de rechtbank gedane uitspraak waarbij [eiser] niet-ontvankelijk werd verklaard op de grond dat tegen een beslissing op een verzoek tot faillietverklaring het rechtsmiddel van herroeping niet openstaat.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 1 oktober 2004.