Home

Hoge Raad, 17-09-2004, AR2319, 40120

Hoge Raad, 17-09-2004, AR2319, 40120

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 september 2004
Datum publicatie
17 september 2004
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR2319
Zaaknummer
40120
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.25

Inhoudsindicatie

Goed koopmansgebruik, transitoria.

Uitspraak

Nr. 40.120

17 september 2004

RvS

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 juli 2003, nr. 01/01434, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 552.182, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.2. Belanghebbende verricht diensten (het exploiteren van een mobilofooncentrale) ten behoeve van bij haar aangesloten taxichauffeurs. In dat kader is met elke houder van een taxivergunning een overeenkomst gesloten. Voor de verrichte diensten wordt door de taxivergunninghouders een maandelijkse bijdrage betaald.

3.1.3. In verband met de financiering van een nieuw aan te schaffen mobilofooncentrale is in 1993 (door de rechtsvoorgangster van belanghebbende, een coöperatieve vereniging) een spaarplan ingevoerd met het oog op het voornemen in een nieuwe centrale te investeren. De maandelijkse bijdragen per vergunninghouder werden daarvoor met een bedrag van ƒ 180 verhoogd.

3.1.4. Bepaald werd tevens dat bij niet investeren het bedrag aan de desbetreffende bedrijfsvergunninghouders zal moeten worden terugbetaald.

3.1.5. In 1995 is een overeenkomst gesloten inzake de levering van een nieuwe telefoon- en mobilofooncentrale. Die overeenkomst is ontbonden. In 1999 zijn nieuwe onderhandelingen gevoerd. In 1996 is geen nieuwe centrale opgeleverd of in gebruik genomen.

3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat tegenover de maandelijkse bijdragen van ƒ 180 door belanghebbende in de toekomst jegens de betalers te verrichten prestaties staan en dat in het geval de centrale niet tot stand zou komen de bijdragen moeten worden terugbetaald. Het Hof heeft hiervan uitgaande terecht geoordeeld dat goed koopmansgebruik meebrengt dat belanghebbende de maandelijkse bijdragen niet tot de jaarwinst van het onderhavige jaar behoefde te rekenen. Het middel stuit hierop in zijn geheel af.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 40121 en 40122 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op eenderde van € 644, derhalve € 214,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2004.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.